Fa. II. MMERS 7.011) De hoed verandert ieder jaar VERHUIZINGEN TRANSPORTEN I'8 Vrolijkheid' m dichtvorm uit 1853 LEEUWARDEN, EMMAKADE Z.Z. 62 TEL. 0 5100-24595, b.g.g. 25765 19 In de Ottema-Kingma-bibliotheek staat onder de kinderboeken ook een gedichten-bundel van de Vlaamse dichter Prudens van Duyse, uitgegeven in 1853 bij de Leeuwarder uitgever Volkert Meursinge. De zuid-Nederlander heeft geprobeerd het dikwijls wat al te ern stig en mistroostig rijm van zijn noordelijke kunstbroeders te com penseren door het zelf wat luimiger te doen. De onmin tussen Vlamingen en Walen bestond ook in zijn tijd: Wat baat er al dat Vlaamsche spijt Om 't land op Fransquillons te wreken? De Franschen zullen toch altijd Ons blijven in de mode steken. Het is vooral de mode die hem tot beeld dient. De hoed verandert ieder jaar Nu groot, dan klein, nu licht dan zwaar, Na weer de mode van Parijs Het wil op de eene of andre wijs; Maar, ach, tot vaderlandsch verdriet, Verandren, zoo gij hoort en ziet, Al die verfranschte bollen niet! Duyse drukt levenswijsheid uit in „De jonge en de oude". Een jongling drukte een hupsche meid Een kusjen op de lieve lippen. In 't volle zijner teederheid Liet hij dees liefdetaal ontglippen: ,,'t Verveelt mij nimmermeer, al dede ik t heel den dag. Een grijzaart, die dit hoorde en zag, Riep uit: „Onzaalge jongelingen! O Hemel, doet men nog die dingen!" In het „Ter Snede" zegt hij in een paar woorden een heleboel: Een Burgemeester, die een pas in Belgies streken Moest geven, kwam aan t woord: Bijzonder teeken En stelde er nevens, wel ter sneê: „Non décoré". Maar soms heeft hij ook bladzijden en bladzijden nodig om in riim en maat zijn levenswijsheid en zijn geestige kijk op de zaken van alledag aan de (rijpere) jeugd bekend te maken. Hij geeft zelfs gratis les in hoe men dichter kan worden: Hoe, vriendin, ge kunt niet rijmen? Om de verzen saam te lijmen, Geef ik u 't recept dan: luister! Eerst ontstijgt ge aan 't aardsche duister Of, wat 't zelfde is, aan zijn donker: Ras ontwaart gij stargeflonker, En verheft u naar den hémel, Bij het wiegend wolkgewemel; Of daalt uit de hemeltransen, Waar zoo vele wonren glansen". Enzovoort, enzovoort. We kunnen er tegen Sinterklaas nog veel wijsheid uit putten, wanneer we opeens allemaal dichters moeten zijn. Het plaatje dat hier is afgebeeld stelt niét de Oldehove voor, maar de toren van Mechelen. 't Was nacht, en 't zwerk van 't spade stargewemel Bezaaid. De maan riep binnen Mechlens muur Elkeen ten slaap, en dreef langs blauwen hemel Met vollen schijf en onbeneveld vuur. Te middernacht, ter herberg uitgestronkeld, Ziet iemand gansch het torenspits ontfonkeld En gilt: „Brand! brand! ter hulp of wij vergaan! De toren brand, met oorverdoovend kraken. Brand! mannen, op, en schiet ter blussching aan, Eer hij bezwijk', met ingestorte daken, En heel de stad verschriklijk weg doe blaken". Bergplaats voor meubelen Verpakken en verzenden naar alle werelddelen ....ziet iemand gansch het torenspits onttonkeld De man ziet de vochtigheidsnevel uit de lage landen, verlicht door de maan, aan voor brand. Heel de stad komt in rep en roer. Men klimt tegen de toren op en er wordt zoveel water aan gevoerd, het welk dan weer van boven naar beneden stroomt, zodat de mensen dreigen te verdrinken. Daar plast het nutloos water, Langs ieder oopning neer met helsch geklater, De trappen af: „Een zondvloed is 't, geen brand! (Gilt eenig knaap, die lang heeft zee gevaren) Ik tartte vaak den afgrond van de baren; Sint Simon redde altijd mijn bange kop, En nu verdrink ik op een torentop!" Van de andre zij ziet men twee wagens naderen, Bij luid gewoel der schaar, die hunne raderen Hervoorthelpt door het nat, dat om hen spuitl Deez' zijn bevracht met meenge vochte huid De laatste hoop voor barrenende wanden! Dan zweeft er opeens iets door de lucht, vallende van de toren spits. Men denkt dat het een der blussers is en wel een monnik in bruine pij. Het lichaam ploft op aard! Wie waagt van allen Een blik te slaan op dit verpletterd hoofd, Met bloed begruisd, van brein ter helft beroofd, Op de armen en de beenen stukgevallen? Verschriklijk! van zoo hemelhoog in 't graf Te storten! - t' Bleek gelaat wendt ieder af. Een stouter oog durft hem in 't einde naderen. Wat vindt hij? Een der Kapucijnen-vaderen O neen! hij vindt een koehuid en heur staart, Des Paters koord in die verheven vaart. Blijkbaar doet Mechelen dienst voor onze Kampense grapjes: 't Was niet uw schuld bluschte uw onbundig water 't Lief maantje niet, en 't wakend sterrenheir, Nadat ge, om dien verwoeden brand te stutten, Geen droppel liet in stroomen, grachten, putten! Het is jammer dat we u niet het gehele gedicht kunnen voor zetten, maar dat zou teveel plaats nemen. In elk geval ziet u dat gedichten van 'n honderd jaar geleden niet vervelend hóéven te zijn. M. J. VAN HEEMSTRA. Ruim een halve eeuw ervaring

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1963 | | pagina 19