anó en <3Cnu\}elt)e BOKMA w WIGERSMA Toerfietsen, Sportfielsen, Kinderfietsen 19 V ■kVi Hans mocht een vacantiedag naar een vriendje, dat dicht bij een meertje woonde en een roeiboot had. En Knuffeltje mocht mee. Zij moesten een heel eind lopen voor zij er waren, maar 't was mooi weer en Hans liep fluitend door de weilanden en Knuffeltje rende vooruit, bleef staan met de tong uit de bek, rende dan weer terug naar zijn baasje en ging er dan weer, hard blaffend, van door. Bij het vriendje kregen zij eerst wat te drin ken en toen gingen Peter en Hans naar de boot. „Kun jij roeien, Hans?" „Neen, dat heb ik nog nooit gedaan!" „Maar je hebt toch wel eens in een roeiboot gezeten?" „Ja, maar toen was ik nog heel klein. Daar weet ik niet veel meer van". „Nou, ik zal je wel leren roeiein. Dat is niet zo moeilijk". Roeien is niet moeilijk als je net ként. Maar als je het moet leren valt het eerst niet mee. Dan lijken de roeispanen zo zwaar en als het dan met één een beetje gaat, raak je helemaal in de knoei als je het met twéé moet doen! Maar Peter was geduldig en na een poosje ging het heus al wat. Knuffeltje zat ook in de boot. Hij vond 't eerst wat griezelig en ging telkens met zijn voorpoten op de rand staan, net alsof hij er uit wou springen. Na een poosje vond hij 't best en ging er rustig bij zitten. De jongens waren al een hele tijd bezig, toen Hans zei: „Kunnen we niet eens naar dat eilandje gaan? Daar wonen misschien UITZONDERLIJKE KLEDING MODES EN HOEDEN VOOR DAMES EN HEREN VAN OUDS SINDS 1155 NAAUW 8 niet duur, maar d u u r z a a m, dat is GAZELLE Gazelle-, Solex-, Rap-en Typhoon bromfietsen Bella scooters wel rovers en indianen! Als we er nou heel zachtjes heen roeien, horen ze ons niet en dan stappen we aan wal en dan sluipen we door de struiken en dan maken we ze echt aan het schrikken!" Zo gezegd, zo gedaan. De jongens roeiden naar 't eilandje en op een klein reepje wit zand „dat is het strand", zei Peter gingen zij uit de boot. Verbeeld je dat er nu eens écht rovers en indianen waren! Heel zachtjes slopen zij door de struiken, maar zij hadden er niet op gerekend dat Knuffeltje er ook nog wals. Die was zo blij weer aan land te zijn, dat hij heel hard begon te blaf fen terwijl hij door de struiken rende. De jongens begonnen te lachen. „Nu we ten alle rovers en indianen dat wij er zijn! Zij liepen nog wat rond, je kon nooit weten wat er op zo'n eiland te vinden was. Maar het was zó klein, dat zij al gauw weer op het strandje uitkwamen. Daar was het strandje maar waar was de boot? „De boot is weg!" De jongens stonden stijf van schrik. Terwijl zij naar de rovers en in dianen zochten, had de wind het bootje weg geblazen! Zij hadden het niet goed vast ge maakt. Daar zagen zij het drijven, het was helemaal niet ver weg, maar zij konden er niet bij komen. Wat vréselijk, wat moesten ze nu doen? Roepen? maar niemand hoorde dat. Toch maar proberen! „Héllep! hellep! we zitten op het eiland!" Niemand te zien, die hen helpen kon. Nog eens: „Héllep! hellep! we zitten op het eiland!" Om de paar minuten gilden zij om 't hardst, maar niemand hoorde het. Knuffel tje stond erbij, maar die kon ook niets doen. Verbeeld je dat zij niet gevonden werden, dat zij hier de hele dag en de hele nacht moesten blijven, zij hadden niets te eten bij zich. „Zou je moeder ons niet horen, Peter?" „Moeder ging naar de stad om boodschap pen te doen. Wij zouden bij buurvrouw kof fiedrinken, maar die hoort ons vast niet. Wat moeten we doen?" Ja, wat móésten ze doen. Na een poosje gingen ze maar languit in de zon in het witte zand liggen. Zij kregen honger, maar er was niets te eten. Zij wer den slaperig van de zon en dommelden in, Peter, Hans en Knuffeltje. Opeens werden zij wakker doordat bet ging waaien, een zwarte lucht hing boven het meertje, harde regendruppels kwamen daar uit gestroomd en even later schoot de blik sem over hen heen en rolde de donder langs de donkere lucht. De jongens en Knuf feltje waren opgesprongen en zochten zo goed mogelijk beschutting onder een struik. De re gen ruiste neer, de bliksem en de donder wa ren niet van de lucht. Het was ontzettend! Met z'n drieën lagen zij dicht tegen elkaar aan gedrukt te rillen van de koude en van de angst. Was er dan niemand die hen kon helpen? Net zo gauw als de bui opgekomen was, ver dween hij weer. De jongens kwamen lang zaam uit hun schuilplaats. Hoorden ze daar roepen? Ja, daar stond iemand aan de over kant en daar lag de boot ook. Ze begonnen hard te schreeuwen, de man ging in de boot en kwam er aan geroeid. Het was buurman, die ging koffiedrinken en die opeens de lege boot had zien liggen; die had de wind naar de andere oever gedreven. „Jongens, wat ben ik geschrokken, ik dacht dat jullie verdronken waren! Gauw naar huis en droge kleren aan!" 't Gaat toch nog niet zo makkelijk met zo'n roeiboot, dacht Hans. MAJA VAN HEEMSTRA

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1964 | | pagina 19