m Bankroof Zuidamerikaans rytme in de Beurs _TÏV£L „v SL2 I 15 A, X1 N«* Toen iïc na ampel beraad tot de overtuiging was gekomen, dat ik mijn vrouw met het oog op het te verwachten zeer strenge winter weer een bontjas moest geven en bij de aanschaf daarvan niet op een paar honderdjes te moeten kijken vanwege het statussym bool, bleek bij het natellen van de te mijner beschikking staande geldmiddelen het vereiste bedrag niet aanwezig te zijn. Hier en daar kwam uit oude pakken nog wel wat pasmunt te voorschijn, want ik pleeg wisselgeld altijd los in allerlei zakken te storten, wat tot prettige verrassingen aanleiding kan geven, maar deze maal bedroegen de baten niet meer dan 3,65, plus een oud kwartje met Wilhelmina met hangend haar, maar dat kwam dan ook uit een zeer oud, tot de draad versleten, costuum te voorschijn. Nu heb ik altijd geleerd niet voor één moeilijkheid uit de weg te moeten gaan en daarom be sloot ik een bankroof te gaan plegen. Dat was ik overigens al zeer lang van plan geweest, maar tijd en gelegenheid hadden de uitvoering van dit voornemen tot dusver in de weg gestaan. Lezers met een subtieler gevoel voor eerlijkheid dan ik bezit, zullen het voorhoofd fronsen bij de gedachte aan een bankroof. Ik geef toe, dat ook dit formeel onder het hoofdstuk diefstal res sorteert, maar het is toch iets anders dan het stelen van de spaarcenten van een oude we duwe. Zo'n vrouwtje barst onge twijfeld in snikken uit wanneer ze dit merkt en zal haar, met het oog op de gevorderde leef tijd beperkte, toekomstverwach tingen de bodem zien inslaan. Dit is zielig. Maar een bankdi recteur komt 's avonds na de roof heus niet thtiis met de me dedeling: „Vrouw, het is in het vervolg uit met de roomboter. We moeten op margarine over gaan, want ze hebben drie ton van de bank gestolen." Het mocht wat; zelfs waterlanders zijn bij zulke prominenten uit de financiële wereld niet aan de orde. Om bij de bank niet geheel met lege handen aan te komen, kocht ik bij een speelgoedzaak een fraai pistooltje. Het zag er be drieglijk echt uitdat er geen kogels uit zouden komen, kon eerst van belang zijn wanneer het mij voor de voeten komende bankpersoneel de dood zou ver kiezen boven het behoud der aan wezige geldmiddelen en dit was moeilijk te verwachten. Zo begaf ik mij dus naar een groot bankgebouw in de binnen stad. Het was kwart over drie in de middag. Daar stond het ge bouw, trots en stoer, maar voor mijn doel bleek zich een ernsti ge belemmering voor te doen. Twee ijzeren hekken van zeer solide kwaliteit versperden de ingang. Was er iets uitgelekt van mijn plannen en lag de po litie op de loer achter de monu mentale ramen? „Een goede Fries laat zich niet ontmoedigen", zei ik tot me zelf en ik voegde daaraan toe: „De garde sterft, maar geeft zich niet over". Dat herinnerde ik me van het lager onderwijs en het leek me wel toepasselijk. Het is verrassend welk een kracht er uitgaat van een be moedigend woord, ook wanneer men dit tot zichzelf richt. Aan de zijgevel van het gebouw vond ik een brede deur, die noch dicht noch open was. Hij stond op een kier en werd in deze stand vastgehouden door een haak aan de binnenkant, die met een los handje kon worden opgelicht. Ik bevond mij toen in een rijwielstalling, waar enige tientallen fietsen hun middag dutje deden. Achterin de ruim te was een man bezig een band je op te pompen en hij riep vol vertrouwen in de mensheid: „Gaat u maar naar rechts, me neer". Naar rechts gaande bereikte ik een lokaliteit met toiletten. Er kwam een heer te voorschijn, die in heel zijn wezen een grote opluchting manifesteerde. „Loopt u maar met mij mee", zei hij. We gingen verder en passeerden een deur. Tot mijn verrassing bevond ik mij midden in een kantoor. Enige tientallen dames en heren zaten achter les senaars. Sommigen liepen rond met papieren. Er ging een schok door mij heen, toen ik een heer zag naderen, die beide handen vol bankpapier had. „Dat is wel een half miljoen", dacht ik. Maar vlak bij mij veranderde hij van koers en verdween in de massa. Ik stond er maar een beetje won derlijk te schutteren, midden in deze lokaliteit. Nog moeilijker werd het, toen een aardige juf frouw mij benaderde met de vriendelijke mededeling: „Gaat u even zitten. Hier is wel een stoel vrij". Dat deed ik dan Nu Anneke Grönloh een toernee door Indonesië maakt, heeft het Jeugd Ontspannings Comité van de Leeuwarder Jeugdgemeenschap voor 9 januari kunnen contracteren „Conjunto Alegre" en het „Bonnelly Kwartet". De avond is, zoals gebruikelijk, in de Beurs. „Conjunto Alegre" is een Amsterdamse zang groep, met eigen begeleiding op originele Zuid- amerikaanse slaginstrumenten en gitaren. Ook de costumering is Zuidamerikaans. Op 15 augus tus 1962 won deze groep het concours te Loos- drecht. Het groepje is reeds in verschillende radio- en t.v.-programma's opgetreden. Zij waren de eerste artiesten op het tweede net. Voorts zijn er verschillende grammofoonplaten van „Conjunto Alegre". Het „Bonnely Kwartet" verzorgt op deze avond de dansmuziek. Zij versieren hun muziek met show en leuke attracties. maar. Ik kwam achter een bu reau terecht en voelde me zo'n beetje bij het personeel ingelijfd. En daar werd ik bevangen door de Grote Twijfel. Hoe moest dit nu? Kon ik plotse ling opspringen en „Handen om hoog" roepen? Het leek mij twij felachtig, dat iemand er op zou reageren, want er heerste een aanzienlijk rumoer in het kan toor. Dan eerst in de handen klappen en om stilte verzoeken? Dat was het niet, wist ik. Men moet als bankrover overrompe lend optreden. De aanwezige da mes moeten flauw vallen en de heren dienen van schrik aan de grond te zijn genageld. Dat zou de juiste maar hier onbereikba re sfeer zijn. Kon ik dan één der aanwezigen aanspreken met de dreigende mededeling: „Gauw het geld, anders ga je er aan"? De kans zou het grootst zijn dat ik bij zo'n gecompliceerd bedrijf een man zonder macht over geldmiddelen zou pakken en dan kwam er nog niets van terecht. En toen kwam ik tot de conclu sie dat het echt niet zou gaan. Een rover kan slechts werken met argwanende, barse lieden tegenover zich. Die kan men het wapen op de borst plaatsen. Maar wat doet men, als slechts vriendelijkheid en welwillend heid worden ontmoet? Men wordt weerloos, want waar tegenstand ontbreekt, daar ontbreekt ook de aanvalsgeest. Daarom ben ik onverrichterzake heengegaan en niemanl merkte mijn verdwij nen. Alleen de man in de rij wielstalling vroeg: „En is het gelukt, meneer?" Ik heb maar bevestigend geant woord, want het hele verhaal was wel wat lang om het zo bij de deur te vertellen. Gelukt was echter niets. De bontmantel zal wel overgaan.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1964 | | pagina 11