Waren wij galgelappers
De Leeuwarders hebben van ouds twee schimpnamen:
speknekken en galgelappers. De eerste sloeg op de welstand
van vele inwoners van vroeger, die blijkbaar boven de
kraag duidelijk demonstreerden van een goed leven te hou
den. Men mag wel aannemen, dat de residentie der Friese
stadhouders een relatief groot aantal welgestelde burgers
telde en dat de welgedaanheid dezer lieden de spotlust en
misschien ook wel een beetje de afgunst van overig Fries
land wekte.
Gecompliceerder is de verklaring voor de naam galgelap
pers" en het is zeer de vraag of deze historisch volledig
verantwoord is. Maar als kern van waarheid kan ongetwij
feld het bestaan van de galg in Leeuwarden worden aan
gemerkt het waren er zelfs twee, zoals het vervolg van
dit verhaal zal leren. De rest van Friesland beschikte niet
over zo'n werktuig voor het voltrekken van doodvonnissen;
slechts het Hof van Friesland, gevestigd in de Kanselarij,
kon misdadigers in dit gewest met de dood bestraffen en de
executies werden eveneens hier ter plaatse uitgevoerd. Een
merkwaardig facet in de hoofdstedelijke centrumfunctie;
Leeuwarden is nu trouwens (maar dan zonder schavot) nog
altijd centrum voor de rechtspraak in Friesland door de aan
wezigheid van de rechtbank. Het gerechtshof te Leeuwar
den fungeert zelfs voor Friesland, Groningen en Drente.
Was men in de rest van Friesland
jaloers op dit voorrecht van Leeu
warden? In zekere zin wel, want
de openbare strafvoltrekkingen
(ook geseling en brandmerken)
trokken een grote belangstelling,
ook van niet-Leeuwarders en daar
van profiteerden de neringdoen
den in niet geringe mate, vooral
wat de verkoop van levensmidde
len betrof.
We kunnen ons nauwelijks voor
stellen hoe het publiek reageerde
op dergelijke openbare strafoefe
ningen, maar uit onverdachte bron
kunnen we vernemen hoe groot
de belangstelling daarvoor was bij
oud en jong. De bekende arts, taai
en oudheidkundige Johan Winkler,
die in 1840 hier werd geboren en
tot 1875 in Leeuwarden heeft ge
woond (hij overleed in 1916 te
Haarlem), heeft hierover geschre
ven in de Friese Volksalmanak
van 1898 en in dit verhaal tal van
eigen jeugdherinneringen ver
werkt. Wat hier nader over dit
onderwerp volgt is in hoofdzaak
aan Winkler ontleend.
Dat openbare executies sterk de
aandacht trokken is misschien niet
zo verbazingwekkend, maar wel is
het curieus, dat de stedelijke over
heid deze belangstelling zoveel
mogelijk stimuleerde door deze
vertoningen op de wekelijkse
marktdag te arrangeren. Dat was
tot ongeveer 1800 de zaterdag en
daarna, in het belang van de jood
se kooplieden, de vrijdag. In de
achttiende eeuw stond het schavot
op het Blokhuisplein, met daarop
de galg of de geselpaal, die aan
de bovenkant een leeuw met op
geheven voorpoot droeg. Wanneer
er iets te doen zou zijn, dan werd
een bundel twijgen in deze leeuwe-
poot gestoken en op dit teken ver
zamelden de belangstellenden zich
om het schavot, waarbij het bol
werk als publieke tribune dienst
deed. Kwamen buitenmensen uit
het zuiden de stad binnen, dan
ging één van hen meteen naar dit
bolwerk om te zien of de leeuw
van de „bezem" was voorzien. Op
zijn aankondiging „Der wurdt
rjocht dien...!" haastte het hele
gezelschap zich dan naar het Blok
huisplein.
Nu was het schavot op dit plein
niet het enige in Leeuwarden. Bui
ten de stad, langs de Harlinger-
trekvaart, daar waar nu het par
keerterrein voor personenauto's
van de Frieslandhal is, was de
Galgefenne, waar de Leeuwarders
werden geëxecuteerd. De niet-
Leeuwarders en in het bijzonder
de soldaten kwamen aan de galg
in de stad, die men daarom de
soldatengalg noemde. Het luister
de nauw met het verschil tussen
deze twee: een provinciale boef
of soldaat aan de stadsgalg aan de
Harlingertrekvaart werd als een
stedelijke schande gevoeld. Toen
een soldaat hier werd gehangen
was het commentaar van een goe
de Leeuwarder: „De galge foor 't
Blokhuus dat is de soldategalge,
mar de galge buten de poort, die
is foor ons en ons kienders."
In het laatst van de achttiende
eeuw werden het schavot met de
galg en geselpaal buiten dienst ge
steld en afgebroken. Men ging een
demonteerbare stellage gebruiken,
die voor elke strafvoltrekking
werd opgebouwd en daarna afge
broken. De vaste plaats voor dit
schavot was het Hofplein, vlak
voor het ijzeren hek, dat nog al
tijd het binnenpleintje van het
stadhuis afsluit. Een intermezzo
bracht echter de Franse tijd, toen
men de nieuwmodische guillotine
ging gebruiken. Niet tot genoegen
van het publiek evenwel, want dit
apparaat werd, in tegenstelling tot
het manshoge schavot, zo laag ge
plaatst, dat slechts de toeschou
wers op de voorste rij het schouw
spel goed konden volgen. De guil
lotine werd niet op het Hofplein,
met zijn vele herinneringen aan
Het valt mee met het ijselijke taiereel, gelijkend op een ont-
hooiding, dat zich op dit plaatje aispeelt. De patriot mr. Cor
nells van den Burg, burgemeester van Bolsward, wordt op het
Leeuwarder schavot symbolisch onthooid door het zwaard
over zijn hoold te laten gaan. Dit gebeurde in 1789 vanwege
de Prinsgezinde regering, waarvoor Cornelis niet tijdig de wijk
had genomen. Hij werd bovendien verbannen, maar keerde in
1795 glorieus terug, toen de Patriotten de macht verwierven.
Op het terrein der belastingen kreeg hij een grote macht en
hij gebruikte deze om zijn vroegere tegenstanders hun smade
lijk vonnis van zes jaar daarvoor letterlijk betaald te zetten.
het verfoeide stadhouderschap, ge
plaatst, maar op de Lange Pijp, het
traditionele marktplein.
Wegens moord is hier in deze pe
riode een man met de merkwaar
dige naam Babe Lunia ter dood
gebracht. Hij droeg een blauwe
slaapmuts, toen zijn hoofd onder
de valbijl viel. Voor de Leeuwar
der neringdoenden in de textiel
branche was het droeve resultaat,
dat niemand daarna meer een
blauwe slaapmuts, die men een
„barbeluntsje" ging noemen, wilde
hebben en grote voorraden van
dit artikel onverkoopbaar bleven.
Biauw was toen namelijk net de
modekleur voor slaapmutsen
Johan Winkler, geboren in 1840,
heeft in zijn kinderjaren dikwijls
het schavot op het Hofplein zien
staan. Dat werd, wanneer het 's vrij
dags moest worden gebruikt, op
donderdagmiddag, tegen de avond,
door de stadstimmerknechten in
elkaar gezet. Het was een getim
merte van hout, vierkant, met don
kerrood geverfde balken. Een bre
de trap leidde opwaarts naar het
plankier, dat ongeveer manshoog
was en door een hek werd om
geven. In het midden kwam de
galg of de geselpaal te staan
meestal de laatste, want doodvon
nissen waren in de vorige eeuw
hoogst zeldzaam. De geselpaal was,
zo vertelt Winkler, een stevige
houten paal, met ter hoogte van
de middel een ijzeren klem, voor
zien van een scharnier om het te
openen. Daarmee kon de veroor
deelde worden omsloten, boven
dien werden de handen samenge
bonden en omhooggetrokken met
een touw, dat boven in de paal
over een katrol liep. Een geseling
werd met een bundel berkentwij
gen op de blote rug gegeven,
brandmerken met een ijzer, waarin
een letterteken was aangebracht,
op de rechterschouder.
Het was een gruwelijk bedrijf,
maar de Leeuwarders, jong en
oud, aanvaardden het als een ge
wone zaak en wisten het zelfs als
een interessant schouwspel te
waarderen. Johan Winkler bezocht
de Stads Burgerschool voor jon
gens in het Hofstraatje. De leer-