i Kunst aan Allen houdt de moed er in T 13 waarvan aan het Ruiterskwartier nog enkele bestaan) op deze plaats. Zes jaar later, in 1880 dus, kwam de Beurs gereed om een andere vorm van agrarische handel een goed onderkomen te ver schaffen. Zo staat Mercurius zowel voor het verleden als voor het heden op een voor de symboliek welgekozen plaats. Foto nummer 2 voert ons buiten de eigenlijke binnenstad, al zijn we tegenwoordig wel geneigd het Stationsplein met om geving tot het stadscentrum te rekenen. Het Leeuwarder station kwam in zijn oervorm gereed in het jaar 1864, nadat sinds 14 oktober 1863 de treinen naar Harlingen van een hulpstationnetje waren vertrokken. Dit was de eerste spoorlijn in Friesland. In 1866 kwam de spoorlijn LeeuwardenGroningen gereed en op 1 september 1868 kon voor het eerst een trein rijden van Leeuwarden naar Heerenveen en zelfs verder, want de lijn HeerenveenMeppel was in het begin van dat jaar al gereed gekomen. Eigenlijk is 1 septem ber 1868 de dag geweest waarop Leeuwarden zijn spoorwegver binding kreeg met de rest van het land. De spoorlijn Leeuwarden Staveren dateert van 1883. Zoetjesaan raakt het toneelleven In Leeuwarden in een steeds moeilijker positie. „Kunst aan Allen" weerspiegelt als uitkoop vereniging dit afbraakproces zeer duidelijk. Het bestuur blijft manmoedig proberen de Leeuwarders goed beroepstoneel te bieden, maar kan niet verhelen, dat dit naar twee kanten (de gezelschappen én het publiek) een zorgwekkende zaak is geworden. De grote toneelgezelschappen kunnen de kost wel verdienen in de veilige beslotenheid van de randstad Holland, waar publiek te over is en waar de rijkssubsidies worden verstrekt, zonder dat al te streng wordt aangedrongen op een gelijke- lijke bediening van allen, die de belastinggelden in het rijks laatje brengen. Een goed stuk en goede spelers naar Leeu warden halen is nauwelijks meer een kwestie van beleid, het is een zaak geworden van de schaars geboden kansen aan grijpen. Dan het publiek. Op toneelgebied kunnen de ruim 85.000 Leeuwarders met elkaar niet meer waar maken, dat de Friese hoofdstad een cultureel centrum is. Bij slechts enkele toneel voorstellingen per jaar zijn tegenwoordig alleen matig be zette Harmonie-zalen „haalbaar" en dit is voor „Kunst aan Allen" (evenals voor de vereniging „De Harmonie") wel het allergrootste probleem. Financieel kan men de zaak niet meer trekken en vooral: men kan blijven vechten voor goed toneel, maar waarvoor en voor wie wordt deze strijd geleverd? Wan neer de westelijke beroepstonelisten weinig behoefte hebben aan de in hun ogen lange reis naar Leeuwarden, dan kunnen ze zich maar al te gemakkelijk verschuilen achter het argu ment, dat de Leeuwarders blijkbaar weinig behoefte hebben aan hun aanwezigheid. De schaars geboden kansen aangrijpen „Kunst aan Allen" heeft indertijd „ja" gezegd, toen de Haagse Comedie aanbood om op 3 maart a.s. in Leeuwarden „Na de zondeval" van Miller te komen spelen, met Paul Steenbergen hoogstpersoon lijk in de hoofdrol. Het hoefde niét van de Haagse Comedie en het kon eigenlijk niet vanwege Kunst aan Allen, want het geld was er niet en de ervaringen met het publiek konden niet hoopgevend zijn, speciaal waar „Na de zondeval" bepaald niet tot de gemakkelijke stukken mag worden gerekend. Ge lukkig heeft het gemeentebestuur het belang van goed toneel mee ingezien en zo is van overheidswege financieel de hel pende hand geboden. De voorstelling van 3 maart zal door gaan. Het zal een bijzondere toneelavond worden, ook als een soort enquête naar de vraag of Leeuwarden in de toe komst nog verdient goed toneel te krijgen. (In het seizoen 1965/1966 zal de Haagse Comedie hier niet voor K.a.A. op treden; op de aangeboden datum is de Harmonie niet vrij en men is in Den Haag niet van zins te proberen data om te zetten.) In „Na de Zondeval" van Arthur Miller („De dood van een handelsreiziger", „Van de brug af gezien") komt men in de hoofdrol de advocaat Quentin tegen, die men niet ten onrechte identificeert met de schrijver zelf. Het stuk handelt over de huwelijken van de hoofdpersoon, drie in getal; wanneer hij het over de derde echtgenote heeft, dan wil men, terecht of ten onrechte, wel denken aan Millers tweede vrouw, de nogal prikkelende sexbom van de film Marilyn Monroe. Miller zelf heeft het trekken van deze vergelijking het werk genoemd van mensen met een beperkt geestesleven en gesteld, dat zijn stuk andere en grotere problemen aanraakt. Dat is ongetwij feld het geval; de beoordeling van dit stuk in de sfeer trekken van de lasterpraat is een veel te simplistische reactie. Wat zal het Leeuwarder publiek op de avond van 3 maart denken van „Na de zondeval"? Kunst aan Allen hoopt, dat zo'n duizend mensen naar de Harmonie gaan om deze geestes arbeid te beoefenen. Indien dit niet gebeurt, dan geeft dit, buiten Millers problematiek om, veel te denken |t 'H.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1965 | | pagina 13