Konijnenfokkers
hebben het moeilijk
m Leeuwarden
yVIdscjtte
Het wordt de konijnenfokkers in Leeuwarden
niet gemakkelijk gemaakt. Zij, die geen eigen
woning hebben mogen in de meeste gevallen
geen konijnen houden, volgens de huurbepa-
lingen. Ondanks dit kent Leeuwarden toch
een konijnenfokvereniging, waarvan de meeste
leden in de stad wonen. Het is de vereniging
„Het Raskonijn", die met haar vijftig leden
geen grote vereniging is, maar wel een goede
vereniging en misschien komt dat omdat ze
een „product" is van vooroorlogse makelij,
Ongeveer een maand geleden vierde „Het
Raskonijn" het vijfenveertig jarig bestaan.
Het fokken van konijnen is een hobby waarvoor veel geduld nodig
is en wat ook zeer belangrijk is: liefde en zorg voor het dier. Nie
mand kan dat beter vertellen dan de heren J. T. Ablij, voorzitter van
de vereniging (sinds 1941 in het bestuur) en E. Baarda, die al een
grote staat van dienst heeft op het gebied van de konijnenfokkerij.
Veertig jaar lang is hij al een enthousiast hobbyist, 35 jaar is hij
al secretaris van Het Raskonijn en 25 jaar is hij secretaris van de
provinciale bond.
De wollige dieren krijgen niet zondermeer op club of provinciale
tentoonstellingen een predikaat (ZG Zeer Goed of ZZG of een
U Uitmuntend). De fokker dient er echt wel iets voor over te
hebben. Zijn zorg begint al met de keuze van het ras. De beginneling
zal wellicht aanvangen met de witte Vlaamse reus, omdat deze het
gemakkelijkst fokt en ook altijd de meerderheid vormt op tentoon
stellingen. Is de soort bepaald dan komt de belangrijke vraag: uit
welke stal moet het konijn komen. De fokker zal dan speciaal heb
ben te letten of het ram en het konijn waar hij mee wil fokken uit
een „doorgefokte" familie komt. De fokker zal dus nooit een dier
kopen dat wel eens een ZG'tje heeft gehad, maar hij zal er op letten
uit welk nest vader en moeder-konijn kwamen en welke prijzen zij
behaalden.
Het eerste nest jongen is niet altijd direct in de wieg gelegd voor een
medaille of beker, maar wel moet in deze telgen reeds de toekomst
van de „fokkerslijn" besloten liggen. Wanneer de zoons met de
moeder paren en de dochters met de vader, komt het succes mis
schien dichter bij.
„We hebben nog te veel praktijkfokkers onder onze leden", vertelt
de heer Baarda „vele fokkers vergeten de erfelijkheidsleer te bestu
deren. De fokkerij is helemaal geschoeid op de vererving. Er is
studie voor nodig, maar de resultaten zullen navenant zijn."
„De voeding van het dier is ook heel belangrijk", voegt de heer
Ablij er aan toe. Een goed konijnenhok mag geen ruiven hebben,
maar moet voorzien zijn van gaas. We geven de beesten geselec
teerd voer, zoals haverkorrels, hooi en wat drinken. Koolstronken,
brood en aardappelschillen zijn taboe en krijgen ze hiervan al eens
iets, dat is dan nog altijd zo weinig dat er nooit iets in het hok blijft
liggen", zegt de heer Ablij die er zeer beslist aan toevoegt, dat een
konijnenhok bij een dergelijke verzorging nooit stinkt. Een goede
fokker zal minstens eenmaal per week soms nog vaker de
hokken reinigen.
„Ik begrijp wel dat de gemeente paal en perk wil stellen aan het
Op de schouder van
kapitein A. Tombal
en op de squadronbar
zit Polly III, de derde
papegaai, die als le
vende mascotte fun
geert van het te Leeu
warden gestationeerde
322-squadron. Polly I
regeerde van 1942,
toen het squadron in
Engeland werd opge
richt tot na de oorlog
toen hij in een Engel
se diergaarde achter
bleef bij het vertrek
der vliegers naar Ne
derland. Polly II heeft
in de vijftiger jaren
het squadron gediend
en nu is dus de derde
telg uit deze mascotte-
dynastie aan het be
wind. Reeds in Enge
land werd de pape
gaai officieel erkend
door de Engelse ko
ning als embleem, zo
als dit op de staart
vlakken der vliegtui
gen is aangebracht.