Schutters en Schuttersdoelen
Dapperheid
ging met veel honger
en dorst
gepaard
12
Schrijven over de schutterij betekent eigenlijk het aansnijden van verschillende
onderwerpen, want er is een groot verschil tussen de schutters van de vorige
eeuw en die in de middeleeuwen en daarna.
In april 1852
bezocht koning
Willem III
Leeuwarden en
inspecteerde de
hier bestaande
dienstdoende
schutterij. Bij deze
gelegenheid zegde
de koning
de commandant,
majoor Salverda,
een vaandel toe,
dat op 7 juni van
hetzelide jaar werd
overgedragen door
prins Hendrik, een
broer van koning
Willem III.
Naar deze prins
zijn onze
Prins Hendrikstraat
en -brug genoemd,1
Beginnen we bij het slot, dan komen we terecht
bij de Schutterij, die de ouderen nog wel hebben
gekend, want zij is op 1 augustus 1907 opgeheven
met een plechtigheid voor het stadhuis, waarbij
het vaandel aan het gemeentebestuur werd over
gedragen. Het is nog altijd boven in het trappen
huis van het stadhuis te vinden.
Deze Schutterij was in het begin van de vorige
eeuw tot stand gekomen en geregeld bij de wet
van 11 april 1827. Elke gemeente boven 2500 in
woners werd daarbij verplicht er een „dienst
doende schutterij" op na te houden: beneden dit
aantal inwoners had men een „rustende schutterij".
De Schutterij werd gerecruteerd uit de mannelijke
inwoners boven 25 jaar en had een sterkte van
2 procent der inwoners. Bij een inwonertal van
ongeveer 30.000 moet Leeuwarden dus omstreeks
de eeuwwisseling een zeshonderd schutters heb
ben gehad, militair georganiseerd en geoefend in
de wapenhandel. Op 24 juli 1901 werd het ophef-
fingsbesluit genomen, maar de opheffing volgde,
zoals gezegd, pas in 1907. De commandant, kolonel
G. J. Sas, sprak bij deze gelegenheid de op het
Raadhuisplein verzamelde manschappen aldus toe:
Wanneer ge dan van daar als rustige burgers
terugkeert naar uwe woning, zult gij toch de zelf
voldoening smaken, dat gij gedurende uw schut
terlijken diensttijd door trouwe plichtsvervulling
en door goed en ordelijk gedrag de eer van het
vaandel hebt hooggehouden".
Tot slot speelde het oude Schutterij-muziekkorps
het Wilhelmus. Een echte „schuttersmuziek" was
het al lang niet meer, want in 1865 had het de
status van Stedelijk Muziekcorps gekregen. De
gemeente betaalde daarvoor niet minder dan
5000,subsidie per jaar en daarvoor moest in
de zomer elke week een concert op de Lange Pijp
worden gegeven. Voor de populaire zomeravond
concerten in de Prinsentuin werd apart betaald.
Tot de taak van het corps behoorde voorts het
muzikaal begeleiden van de maandelijkse zomer-
oefeningen en parades van de Schutterij.
Dat hoefde dus niet meer na 1 augustus 1907. Van
de Schutterij bleef niets anders over dan de her
innering en het vaandel. Het vaandel in het stad
huis, de herinnering bij veel Leeuwarders. Elders
in dit nummer vindt u enkele proeven van schut
terij-dichtkunst. Er mag uit blijken, dat het oordeel
over deze militaire en militante instelling (niet
alleen voor de landsverdediging bestemd, maar
ook voor het onderdrukken van oproer en het
blussen van brand) niet geheel vrij was van kri
tische ironie. Onder de ouderen zullen nog heel
wat ongeschreven verhalen over de Schutterij
voortleven. Wie er iets aardigs over weet te ver
tellen, zou dit wel eens in de Leeuwarder Ge
meenschap kunnen doen.
Reeds in de middeleeuwen schijnen ook in Leeu
warden de weerbare burgers zich tot een broeder
schap of gilde te hebben verenigd, met als doel
de verdediging van de stad, met daarbij als neven
taak het blussen van brand. Dat was in de tijd
van pijl en boog en kort daarna; men onder
scheidde: de kruis- of voetboogschutters; de hand
boogschutters of kloveniers; de schutters met de
heelhaakbussen (dat waren al vuurwapenen).
De schutterij moest uiteraard de gelegenheid
hebben voor het oefenen met de wapenen en vond
deze in de doelen, een naam, die geen nadere
verklaring vraagt. In twee straatnamen vinden
we het vroegere bestaan van een dergelijke in
richting met bijbehorend gebouw in Leeuwarden
terug: de Oude Doelesteeg en de Doelestraat, op
zeer verschillende plaatsen, waardoor wel duide
lijk wordt, dat de zetel van het schuttersgilde zich
in de loop der tijden heeft verplaatst. De oudste
was die in de Oude Doelesteeg, waarvan Eekhoff
in zijn stadsgeschiedenis weinig meer weet te ver
tellen, dan men dit gebouw in 1568 betitelde als
de „Olde Doele".
Toen was de Broederschap der Schutters al ac-
coord gegaan met de bouw van een nieuwe Schut
ters Doelen aan de noordelijke stadswal, in de
hof van de eerste pastorie van Oldehove. Het
besluit tot de bouw en het begin van de bouw
vielen beide in 1540, maar er zat aanvankelijk
weinig schot in het werk aan het langwerpige,
vierkante gebouw met een hoog dak en een toren
aan de noordzijde, dat aan de tegenwoordige Doe
lestraat, bij het St. Jobsleen, kwam te staan. Lui
heid der knechten (die zes stuivers per dag ver
dienden) en het tijdrovende houtzagen (een hout
zaagmolen was er niet) leidden tot vertraging en
de rentmeester der gildebroeders Frans Ruygers
zag zich ten slotte genoodzaakt zeven stuivers en
een oortje extra beschikbaar te stellen voor de
aankoop van bier, dat de werklieden tot groter!
spoed moest aansporen. Het (genot)middel schijnt
geholpen te hebben, want het werk verliep daarna!
in een hoog tempo.
In 1564 stond de stadhouder toe, dat het schutters-i
gilde de veemarkt ging organiseren om uit de
kosten van de Doele te komen. Men mocht een',
marktgeld hellen van het aangevoerde vee en
verplichtte zich als contraprestatie te zorgen voor
het plaatsen der palen op de markt en het schoon
maken daarvoor. De baten kwamen ten goede aan
de verbetering van het gebouw en de verzorging
der oude schutters.
De Stads Schutters Doele heeft vele eeuwen over
leefd. Een grote verbouwing kwam in 1694 tot
stand, in 1710 werd de spits van de toren aan de
noordkant afgebroken wegens bouwvalligheid. In
1760 werd de antieke voorgevel vernieuwd en de
voormuur afgebroken. Na het verdwijnen van de
republiek was het afgelopen met het oude schut
tersgilde; muziekmeester J. des Communes was
omstreeks 1800 huurder van het gebouw en liet
een tent zetten in de tuin, waar de schietbaan was
geweest. Deze tent werd als schouwburg gebruikt:
de sociëteit „Tot lering en vermaak" was een der
gebruikers ervan. In 1824 werd in het gebouw de
„Kostschool voor Jonge Heeren" ingericht.
Het schuttersgilde heeft zich in de loop van zijn
bestaan ongetwijfeld met grote ijver met de voor
bereiding van het krijgsbedrijf beziggehouden. Er
werd met vlijt geoefend in het gebruik der wape
nen, een bezigheid, die veel honger en dorst ver
oorzaakte. Daar was men in de Doele wel op voor
bereid; de inrichting was terdege berekend op het
verzorgen van uitstekende feestmaaltijden en op
het schenken der dranken, die het gezonde schut-
tersvolkje met graagte door het keelgat naar la
gere regionen liet afdalen. Het mag wel symbo
lisch worden genoemd, dat de bouwaktiviteit in
1540 met bier op volle toeren diende te worden
gebracht. En het is geen wonder, dat Leendert
Beugelaar in 1830 zijn, in het oude Minnemahuis
ingerichte, logement „De Nieuwe Doelen" ging
noemen, al is er nooit een schot gelost