1 1 i 5 voor hun geschiedenis en traditie, kon de verzameling, die in 1877 als eigenlijke mu seumcollectie van start ging, dank zij veler medewerking en goedgeefsheid, tot de hui dige dag worden uitgebreid. Wie nu zou verwachten, dat de Friezen en bloc het Fries Museum bezoeken, komt wat bedrogen uit. Er melden zich per jaar ruim 15.000 belangstellenden (en het zijn allemaal geen Friezen) en dat is mooi, al zouden het er natuurlijk veel meer moeten zijn, als je de betekenis van de museumcollecties in aan merking neemt. Het is lastig precies aan de weet te komen, waarom zoveel mensen het Fries Museum links laten liggen. Er zullen wel uiteenlopende redenen voor zijn. Misschien zijn er ook wel mensen, die in het geheel geen reden hebben, omdat ze niet denken aan een mogelijkheid van museumbezoek. Wat zouden ze er moe ten doen? Wat is er eigenlijk te zien? De moeilijkheid is, dat op zulke vragen alleen maar een antwoord kan worden gegeven door het museum zélf. Want het heeft zo weinig zin om een lange opsomming te maken van wat er in het Fries Museum is: er zijn schil derijen (ja, maar welke?), er is volkskunst (wat is dat precies?) en er is een grote schat aan zilver en porselein en aardewerk (en wat dan nog?). Nee, wie wat te weten wil komen, moet zelf komen kijken. De een zal er dit vinden en de andere dat. Want ieders belangstelling gaat een eigen kant op. Het is dan wel prettig om te constateren, dat het Fries Museum aan veler belangstelling tegemoet komt. En dat er bij een museumbezoek ook altijd de royale kans is, dat die belangstelling wordt uitgebreid. Dat lukt best, als men leert, dat er achter elk voorwerp een verhaal staat. Het kost wel eens moeite om zo'n verhaal op te diepen, maar het is er soms heel eenvoudig en alledaags; soms wat ingewikkelder. Een paar van zulke verhalen mag ik in de komende nummers van dit blad vertellen en misschien wordt het u dan duidelijk, dat het in ons museum niet gaat om een plumeau en om pluche, om namaak en om vervelende zaken, maar dat het er uiteindelijk gaat om de mens, zoals hij bekend en onbekend; beroemd en naamloos in Friesland door vele eeuwen heen heeft geleefd. Tijdens dat leven omringde hij zich met velerlei dingen, die nu nog het verhaal van vroeger kunnen vertellen. Van een vroeger, dat onmisbaar is voor ons aller heden. En daarom is het in een museum géén dooie boel. Overtuigt u zich er maar eens van. En struikelt u niet over de drempel. Want die is hoog om een begrijpelijke reden, want de toegang tot het museum is nog altijd de stoep, die omstreeks 1780 werd aangelegd voor de stedelijke woning van grietman jonkheer F. J. J. van Eysinga, die enkele weken per jaar niet in Langweer, maar in de residentie Leeuwarden vertoefde. In het herenhuis op de hoek van de Koningsstraat en de Turf markt ontving de jonkheer zijn bezoek en dat was een select gezelschap. Maar nu het huis al lang een museum is, selecteert die deftige stoep per se niét meer: u bent (weer of geen weer) van harte welkom. H. KINGMANS In het vertrek, dat eens was ingericht als de muziekkamer van het oude Eysinga-huis, tintelt nu een waardige collectie Fries zilver. Zesendertig kamers telt het museum, waarvan er twee gewijd zijn aan Hindeloopen en een aan Workum. De Workumer kamer op deze toto dateert van 1797 en valt op door haar beschildering en door het Makkumer aardewerk. Ëf Y

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1966 | | pagina 13