Fa.Adema's Bouwbedrijf lekr van onze geschiedenis rditping in het F ries Museum ebrui- maar en ini awerk vele lellen, an fa- t heel ■liken, it een j het, e tak terna- ts en iseum l wee geluk beste coba voord vn in- tech- teen- nooit recht erne- van een onde die heelt I is er wen, tten: ook daarom kan een scherfje al het nodige ver raden, want daarvan kan de kleisoort worden vastgesteld en de (eventuele) versiering worden geïdentificeerd. Aan het feit, dat men geen genoegen nam met het voor de hand liggende product, danken we ook de ontwikkeling van het aardewerk. Want gaan deweg heeft men ontdekt, dat het zo ideale ge bruiksvoorwerp toch wel een tekort toonde. Neem maar eens zo'n jacobakannetje in gebruik. Het is een heel sierlijk voorwerp even slank en ver ticaal gedacht als een kerkraam in een gotische kathedraal (en dat klopt dan, want uit die periode stammen deze kannetjes). Ze hebben bovendien uitgesproken voordelen. In zo'n slanke kan blijft de drank lang koel en men kon vanwege het kleine grondoppervlak veel kannetjes tegelijk in de oven bakken (en dat was aantrekkelijk, want het stoken van een oven was meer dan dagwerk). Maar een nadeel is er ook. Want een dergelijk kannetje, één keer (zij het hard) gebakken, houdt de drank niet voor altijd vast. Het blijft poreus. Het slaat het water uit. En omdat dit nadeel de voordelen overtrof, is dit oudste, niet-geglazuurde aardewerk tenslotte uit de productie verdwenen. We kennen het nog in de vorm van onze bloem potten, maar die zijn een laat en nuttig restant van de vroegste aardewerkcultuur. Om nog even iets van het zo bekend geworden jacobakannetje te vertellen: het mag dan heten naar Jacoba van Beieren, maar deze befaamde dame heeft er eigenlijk part noch deel aan. Het verhaal, dat ze zelf als pottenbakster in haar vrije tijd dergelijke kannetjes vormde, is alleen maar een fabeltje. De naam Jacoba is trouwens eeuwen later pas aan dit soort aardewerk gegeven, mede omdat men bij het uitgraven van de gracht om het slot Teylingen veel brokstukken van deze kannetjes vond. In haar huishouden zijn deze voor werpen stellig gebruikt. Maar ze waren toen ge meengoed. Klei gaat glanzen Eén stap verder in de geschiedenis van het aarde werk en de pottenbakkers gaan hun voorwerpen glazuren. Ze gebruiken aanvankelijk loodglazuur, waarin het reeds gebakken schotelgoed wordt ge dompeld. Met glazuur en al werd (en wordt nog dikwijls) het voorwerp voor de tweede keer ge bakken. Loodglazuur geeft een doorzichtige laag. Je ziet als het ware de klei door die laag heen, maar het product zelf is door zijn glans al veel mooier geworden. Tevreden? Nee, dat waren de pottenbakkers niet. Ze gingen nu hun fantasie bot vieren. Op velerlei manier. Want het was moge lijk, kleisoorten te combineren, zodat op één voor werp zowel gele als rode klei tot uiting kon ko men. Je kon ook in het nog vochtige aardewerk figuren krassen, die bij het bakken in diepe groe ven bleven staan. Het was ook mogelijk, figuren van klei op het voorwerp te stempelen, zodat er reliëfwerking kwam. En als er tinoxyde werd toe gepast, kreeg de glazuur een groene kleur. Aan variatie geen gebrek en al die verscheidenheid is te vinden in de aardewerkcollecties, die een kleurig spoor van klei en handvaardigheid en vuurgloed door het Fries Museum trekken. In deze groep van loodglazuuraardewerk gaat het doorgaans om de zaken, die dagelijks in kamer en keuken werden gebruikt. Daarom èn om de versiering wordt dit gebruiksgoed gerangschikt onder het volksaardewerk. Je kunt in verschil lende gevallen een relatie aantonen tussen deze voorwerpen en de volkskunst. Dat kan zeker in Friesland, waar in Lemmer en Workum (maar ook wel in andere plaatsen) veel kerfsnede werd toe gepast. In de harde klei werden geometrische figu ren als vierkanten en vooral cirkels gesneden, die men ook als overoude symbolen ontmoet in de volkskunst. Na het bakken kwam dan de glazuur en kwamen vaak zelfs enkele glazuren en zo ont stond er een geheel eigen product. Het is soms zo mooi, dat je voorzichtig gaat worden met het han teren van het woord „volksaardewerk". Want dat zou op een erg alledaags product kunnen slaan, terwijl er in deze familie en in de kerfsnedetech- niek pronkstukken aan te wijzen zijn. Eén voor beeld laten we hierbij zien: een zevenorenpot uit Lemmer, die twinkelt van lijn en kleur. Friese majolica Uit Spanje, via het eiland Majorca en via Italië, is dan al lang een derde mogelijkheid naar het noorden gekomen en het is die kans, die enkele steden van Nederland een internationale faam heeft bezorgd. In Spanje wist men van nog een andere methode. Men paste er geen lood-, maar tinglazuur toe. Die is niet doorschijnend, maar wit-dekkend. De klei verdwijnt volledig onder de witte laag, waarop men dan naar hartelust in velerlei kleuren kan gaan schilderen. Ook bij tin- glazuur dient er twee keer gebakken te worden: eerst het „kale" voorwerp, later het voorwerp, dat van tinglazuur en van een beschildering is voor zien. Behalve tinglazuur paste men, om het voor werp zijn doorschijnende glans te geven, dan ook nog weer loodglazuur toe. Het productieschema wordt telkens langer. Het resultaat wordt steeds mooier. In Italië heeft men zich met elan en flair op deze techniek geworpen. Wij vatten haar nu samen in het woord majolica een reeds vroege verbastering van Majorca, dat in deze reislust van een techniek zo'n grote rol heeft gespeeld. De Italianen hielden hun briljante vondsten in majolica niet binnen hun grenzen. De plateelbak kers trokken naar het noorden en vestigden zich aanvankelijk vooral in Antwerpen. Maar toen die stad in 1585 in Spaanse handen viel, zochten diverse kunstenaars een heenkomen in de noorde lijke Nederlanden en daar wacht de majolica een nieuw hoofdstuk. Delft speelt daarin een zo grote rol, dat men gemakshalve veel, te veel, op Delfts heeft willen zetten. Maar dat was aantrekkelijk, omdat Delft internationaal bekend werd om aarde werk, dat de concurrentie aanbond met het hier zo gewilde Chinese porselein. Vandaar, dat Delft met zoveel liefde Chinese motieven toepast, al leverde deze stad, waar de pottenbakkerij een grote vlucht nam, ook veel ander en soms typisch- Nederlands aardewerk. Maar wij in Friesland kunnen dichter bij het Friese huis blijven. Ook in ons gewest is majolica ge maakt. Grote producenten waren Harlingen en Bolsward, maar de bedrijven hebben de vlag moe ten strijken, zodat nu alleen Makkum drie eeuwen lang reeds centrum de Friese majo- lica-eer hoog houdt. Tot voor kort had men overigens nog weinig inzicht over de eerste producten van Makkum. Maar de laatste jaren is komen vast te staan, dat enkele majolicaschotels, die aan prins Willem III en aan dezelfde prins als koning van Engeland waren gewijd, met zekerheid aan de Friese industrie konden worden toege schreven. Dat was een ontdekking, want op grond van de manier van schilderen en van de versie ring kon nu een hele reeks schotels gedateerd en aan Friesland worden toegeschreven. In de aardewerkafdeling op de bovenverdieping kan men gaan zien, wat er in onze majolica- centra is gemaakt. Het is een voornamelijk blauwe wereld met beschilderingen naar motieven, die de Friezen maar niet alleen hèn, want miljoenen tegels zijn geëxporteerd moeten hebben be koord. China speelt daarbij een ondergeschikte wMfe Zevenorenpot uit Lemmer partij; een zo kleine partij, dat voor kort altijd is gezegd, dat er nimmer een Chinees motief is toe gepast. Maar één schotel in het museum leert het anders. En een andere schotel, die hier ook per illustratie aanwezig is, leert, dat het wel bijna altijd, maar niet uitsluitend het blauw was, dat de dienst uitmaakte. Want die schotel met een jonge valkenier is beschilderd in paars en geel en groen; een uitzondering op de regel, maar tege lijkertijd slechts een onderdeel van de boeiende collectie van aardewerk, die het leven, zoals het in het Fries Museum wordt opgeroepen, begeleidt van prehistorie tot 1900, van kelder tot boven verdieping. Huizumerlaan 97 - Leeuwarden - Telefoon 26938 BUNGALOWBOUW VERBOUW ONDERHOUDSWERK :eniei

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1966 | | pagina 13