KERK I had in de vorige eeuw vele DIENAREN om de orde te bewaren N.V. DE LAATSTE EER" HEER IVO HUIS 2.5.1.3.7. 11 "IJ De hervormde gemeente Leeuwarden heeft in de binnen stad nog twee oude kerkgebouwen in gebruik: de Grote en de Waalse kerk. Voor een goede gang van zaken zorgen twee kosters, de heren Cuperus en Van der Zee. In de vorige eeuw waren echter in de Grote, Wester- en Galileërkerk heel wat meer mensen nodig om de dienst ordelijk te doen verlopen. Een en ander blijkt wel uit een lijvige portefeuille in het kerkelijk archief, houdende: „Instructiën voor de Kosters, Opzieners der Kerken, Pastoriën en Kerkvoogdijgebouwen, Organisten, Bank oppassers, Boomwachters, Kraakwachters, Voorlezers en Voorzangers, Blaasbalgtreders, Deurwachters, Stoelzet- sters en Stoofdraagsters, Opstekers der kaarsen, Hek wachters, Collecteur der stoel- en bankgelden en Bode der Kerkvoogden". Nu moet u niet denken dat de baantjes van deze werkers in het kerkelijk bedrijf een sinecure wa ren, o nee. Laten we bijvoorbeeld de instructies van een bankoppas ser maar eens inkijken. Bankoppassers. Allereerst is een bankoppasser eerbiediging verschuldigd aan zijn broodheren, de kerkvoogden, en verder zorgt hij er voor nooit later dan vijf minuten voor het laatste klokluiden in de kerk te zijn, ter wijl hij ,,in persoon zijn bediening moet vervullenDe bankoppasser zorgt ervoor, dat de verhuurde zitplaatsen niet door anderen dan de huurders worden ingenomen. Wil een familielid van de huurder 6ROTE KERKSTRAAT 7 TELEFOON EEN WAARDIGE VERZORGING VAN BEGRAFENISSEN FN CREMATIES plaats nemen, dan moet hij zich wel even aan de bankoppasser le- gimenteren en heeft iemand an ders toestemming van de huurder om zijn plaats te gebruiken, dan moet hij niet vergeten een schrif telijk bewijs van die toestemming mee ter kerke te nemen om het de bankoppasser te tonen. In en kele gevallen mag de bankoppas ser een verhuurde plaats, die niet bezet is, aan een ander toewijzen, maar dan beslist niet eerder dan bij het zingen van de twee laatste regels van het eerste kerkgezang. De gelukkige moet dan vanzelf sprekend wel „geschikt" zijn en natuurlijk ook „welgekleed". De bankoppasser zal de kerkgan gers met bescheidenheid bejege nen. Vrij staat het hem om fooien aan te nemen, maar verboden is het hem om over een in zijn oog te geringe fooi zijn ontevredenheid te laten blijken. Ook mag hij geen fooien vragen, maar welke bank oppasser met het kapitale salaris van vier gulden per jaar zal dat ook doen? Kraakwachters. Tijdens een kerkdienst had een kraakwachter ook heel wat te doen: „Als een voorname pligt wordt hem opgelegd het handha ven van orde, stilte en eerbied onder de kerkgangers op de kraak, het weren van alle ongeregeldheid zooals dit kan geschieden door spelen van kinderen, door het el kander verdringen op de plaatsen, door strijken langs de grond en heen en wederloopen, door ver- toonen van ongepaste houdingen en gebaren, door het ophouden van den hoed onder gezang en ge bed, door tabakrooken en dron kenschap, door het staan op de banken, door het beklimmen van dezelve, van de leuningen enz., door het beschadigen van hout- en timmerwerk en wat dies meer zij". De kraakwachters „die tijdens hunne bediening voorzien zullen zijn van eene stok" mogen in ern stige gevallen de hulp inroepen van de deurwachters en zelfs van de politie. Zij moeten bij ordever storingen echter wel steeds goed uitkijken wie ze voor zich hebben, want „alleen ten aanzien van ha veloos gekleede of onzindelijke menschen kunnen zij zich een te- regtwijzing veroorloven." Stoofdraagsters. Als stoofdraagster moest je ook wel op je tellen passen, anders bracht het stoven dragen geen geld op, maar kostte het geld. Als de stoofdraagster eerder dan een kwartier voor elke dienst stoven in de kerk bracht, dan kostte dat haar drie stuivers boete per stoof. Liet ze de stoven na de dienst langer dan een half uur staan, dan was de boete al zes stuivers per stoof en dorst ze het bestaan de heren van het stadsbestuur net voor of zelfs na het gebed een stoof te brengen, dan kostte dat een schelling per stoof Organist. De organist van de Grote kerk werd aanbevolen „om in de zake lijke inhoud der gewijde liederen diep in te dringen en zich daar mede geheel gemeenzaam te ma ken". Het orgelspel moet in toon, trant en sterkte steeds welluidend zijn en vooral zal de organist er zorg voor dragen „dat het orgel de gemeente niet overschreeuwe en het pedaal niet te zeer boven de zangstem praedominere. De re gistratuur moet van goeden smaak en afwisselende verscheidenheid getuigen. Bij moeyelijke zangwij zen of waar de gemeente tot af wijkingen geneigd is, zal de dis- cantnoot helder en duidelijk spre ken, terwijl het karakter en de geest van het gezang, hetzij dank lied, boetzang of bede door de wijze van spelen moet worden uit gedrukt zonder ene angstvallige klanknabootsing van sommige woorden". Zeer duidelijk wordt de organist er op gewezen dat „al wat niet het karakter draagt van kerkmuzyk, zoals marschen, wal- zen, wijzen van volksliederen en dergelijke stukken, noch vóór, noch na de godsdienstoefening ge speeld worde." We besparen u verdere instructies voor de ongeveer zeslig(!) kerke lijke bedienden. De op juridische wijze omschreven instructies zijn toch nooit nageleetd. Steeds kwa men bij de kerkvoogdij rapporten binnen van verzuim en steeds weer moesten de drie kosters al het personeel „samenrapen" om het te vermanen. Dat kosterlijk vermaan namens de kerkvoogden richtte niets uit, want „Zoover is het al gekomen", schrijil in 1848 een verontwaardigde rapporteur, dat de bankoppasser van der Wielen, die de instructies heelt ontvangen en ze achttien jaren heelt kunnen nalezen, tot vier ma len toe is bedreigd en desniet tegenstaande voortgaat, als ware het om de goedheid van zijn supe rieuren te tergen, met het inwin nen der looyen, meer dan zijne orders te achten, terwijl men daar enboven nog weet, dat deze looyen niet in zijn huisgezin wor den gebragt, maar aan Jenever worden verteerd." S. TEN HOEVE Adspirant-kinderverzorgsters in het Zamenhofpark

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1966 | | pagina 11