lliildekTinv uer«len iiiii-c <loo|»voiifc»n Middeleeuws Friesland telde ongeveer 340 kerken. Ook nu nog zie ie, als ie door het noorden en westen van onze provincie trekt, torens zo ver het oog reikt. Een vroom gewest denk je En natuurlijk heeft de vroomheid een rol gespeeld bij de bouwdrift, die n de dikwijls kleine parochies van de middeleeuwen werd ontwikkeld. Al zijn er stellig ook andere factoren in het geding geweest. Het was immers zo, dat in dit gebied hfnH?npen', H °P,een terp 9e,egen' in de herfst en in de winter, wanneer de ver- nn.iïhïHif Z en iïateT Problemen opleverden, vrij geïsoleerd waren. Men was op zichzelf aangewezen. Men was dus ook voor de beleving van zijn godsdienst op een eigen herk(je) aangewezen. Waarbij kwam, dat het ene dorp niet graag voor een ander dorp onder deed en dat tussen het jaar 1000 en 1300 in deze streken rust en een betrek- heersten: toen de invallen van de Noormannen verleden tijd waren geworden, ging men alom aan het werk om de houten kerkjes te vervangen door stenen d'e de eeuwen hebben getrotseerd. Wan, de overgrote meerderheTvan Te rfïL f 'S erZ°9, en ee\n°? Id wassend aanta' restauraties zorgt er voor dat deze zo mooie middeleeuwse bijdrage tot in lengte van dagen geprolongeerd kan worden. Ja, de gebouwen zijn er. Maar de inte rieurs hebben vele veren moeten laten. Omstreeks 1580 zijn de kerken vanuit hun rooms-katholieke bestemming overgegaan in protestantse handen. Bij die overgang is veel van wat vóór die tijd in rechtstreeks verband stond met de eredienst verdwe nen. In sommige gevallen gebeurde dat drastisch. De beeldenstorm, die in het jaar 1566 woedde en zich voortplantte van het hart van het huidige België tot in het noor den, heeft heel korte metten gemaakt. Maar het was niet alleen de beeldenstorm. Er werd elders volstaan met een overwogen, doch doeltreffende „zuivering" van de in terieurs, waarbij de paapse zaken, die bij gebrek aan enige functie overbodig waren geworden, werden verwijderd. In een enkel geval waren die zaken nog bruikbaar. Het kerkzilver bij voorbeeld kon worden omge smolten, hoewel er ook gevallen bekend zijn, dat het zilver ook door de „nije leere" werd gebruikt: de Oldehoofster kerk behield het zilver van weleer en een eeuw na de overgang liet de toenmalige kerkvoogdij er zelfs nog precies zo'n vorstelijke beker bij maken. Maar doorgaans was het oude ker kelijke goed niet bruikbaar. Het ging ver loren in de zestiende eeuw, doch ook in latere eeuwen, toen men de waarde van al die middeleeuwse zaken niet meer zag. On ze eeuw ziet die waarde zeer wel. Maar voor ons is het zover gekomen, dat we hoogstens het oude rooms-katholieke kerkin terieur in Friesland met woorden kunnen omschrijven. De samenstellende delen zijn er niet meer. Want tegenover de rijkdommen, die de 340 kerken en kerkjes van Friesland met elkaar moeten hebben opgeleverd, staat de betrekkelijke armoede aan middeleeuwse merktekens, waarover wij thans beschikken. Natuurlijk, de kerken zijn er nog, zij het lang niet altijd in hun oorspronkelijke staat. En het kerkje van Janum is er onttrok ken aan de hervormde eredienst (want wie zou er in dit gehucht van één boerde rij en een paar huisjes op de Janumer terp ter kerke gaan?) en bestemd tot een uit hof van het Fries Museum, waar men on der middeleeuwse belichting nog kan zien, hoe het, in alle eenvoud, in zo'n kerkje toe ging. En het Fries Museum zelf heeft een middeleeuwse kamer en bovendien in de kelder enige vertrekken, waar het oude ge loof aan de bijbel èn aan de heiligen zich manifesteert in hout en steen. Er is wel iets. maar het is eigenlijk zo weinig. Het geeft een indruk, die uit fragmenten moet worden opgebouwd. ANDERE BESTEMMING Het is met dat oude kerkgoed dikwijls vreemd toegegaan. Neem nu de doopvon ten. Ze zijn op onverwachte plaatsen opge doken en werden voor uiteenlopende doel einden gebruikt. In het Groninger Eenrum was er een, die door een timmerman werd benut als kalkbak. In Heveskes, bij Delfzijl, drinken de paarden achter een boerderij uit een doopvont. In Onstwedde doet een doop vont dienst als bloembak. Je kunt niet zeg gen, dat ze voor deze doelen ongeschikt zijn: ze zijn over het algemeen vrij fors en diep. Maar je kunt toch evenmin zeggen, dat al deze bestemmingen het object recht doen. Ze hoorden en tegenwoordig, nu er weer meer aandacht wordt geschonken aan het liturgisch centrum in de protestantse kerk, aan het drievoud van kansel, avond maalstafel en doopvont, kan men ook zeg gen: ze horen in de kerk. Zoals dat weer het geval werd in Buitenpost en in het Drentse Vries, waar de vonten, die respec tievelijk werden bewaard in de musea van Leeuwarden en Assen, terugkeerden, en in Eenrum, waar de kerk tenslotte het' exem plaar uit de timmermanswinkel kreeg. Blijft De houten doopvont uit de Haskerveenpolder alleen nog de vraag, waarom deze vonten die m de protestantse kerken altijd gebruikt hadden kunnen worden, niettemin uit die kerken verdwenen. Misschien is het goed, eerst iets van doon en doopvont te vertellen. Het jonge christen dom dat in het Romeinse Rijk in 313 vrii heid van godsdienst kreeg, had dadelijk be hoefte aan gebouwen voor de eredienst Tot dat ogenblik was de gemeente in schuilker ken bijeengekomen. Nu kon ze in het dae- licht treden. Er kwamen kerken, basilie ken. Naast die basilieken verrezen doophui zen of baptisteria, waarin de bisschop od de zaterdagen voor Pasen en Pinksteren het doopsel toediende. Dat gebeurde bij gedeel telijke onderdompeling en met stromend water. Met de uitbreiding van het christendom buiten de steden kon men de doop niet uit sluitend koppelen aan het recht van de bis schop en van de bisschopskerk. Ook de priesters en diakenen kregen het dooprecht. Maar men kon evenmin in elke kleinere plaats, waar kerkjes verrezen met een dik wijls bescheiden omvang, een kostbaar doop huis verlangen. Omdat het doopsel niet al leen met Pasen en Pinksteren werd toege diend en de volwassendoop telkens meer werd vervangen door de kinderdoop ontwik kelde zich de vrijstaande doopvont, door gaans geplaatst bij de ingang van de kerk: door de doop immers werd men in de kerk ingelijfd. GROTER, KLEINER Zo kreeg de doopvont een vaste plaats In hun oudste vorm hebben de vonten nog een model met een diepe kom, waarin een kind ondergedompeld werd. Maar de onder dompeling was uiteindelijk niet de enige mogelijkheid. De gewoonte kwam in zwang om alleen maar te begieten en te bespren kelen. Het concilie van Ravenna in 1311 gaf de vrije keus tussen deze mogelijkheden. Met als gevolg, dat de besprenkeling snel terrein wint. De vonten kunnen dan kleiner, ondie per worden. Ze worden bovendien hoger en de kleinere kuip staat dan ook op een ran ker wordend voetstuk. Daarheen zal de praktijk wel de weg hebben gewezen. Men zal het bij de kinderdoop gemakkelijker ge vonden hebben, dat de vont wat hoger stond. In kerkelijke uitspraken is er meer dan eens op aangedrongen, dat er een stenen vont moest worden gebruikt. Tegen metaal bestond ook geen bezwaar. Houten vonten werden slechts als nood aanvaard. Dat zul ke noodgevallen er waren, bewijst de mid deleeuwse kamer van het Fries Museum. Daar staat een houten vont, afkomstig uit de Haskerveenpolder, 87 centimeter hoog en met een komdiepte van 42 centimeter. Het kan niet anders of het moet een vont zijn geweest. Hoe oud hij is valt niet te zeggen. En evenmin, hoe precies de vorm is ge weest, want door de eeuwen heen blijft hout, dat heel wat vergankelijker is dan steen, werken. Maar wel kan verklaard wor den, waarom deze houten vont uit die omge ving afkomstig is: een stenen vont was en bleef duur, zodat de arme bevolking van het poldergebied wel moest volstaan met een simpel vont in ruw hout, al was het dan niet het ware. Uit het feit, dat de kom niet zoveel inhoud heeft, zou men kunnen afleiden, dat omdat dompeling was uitge sloten de vont jonger is dan men graag zou willen vermoeden. Het lijkt inderdaad een zeer oude getuige van het doopritueel, maar behoeft het niet per se te zijn. Het Fries Museum heeft meer doopvonten. De oudste, nog romaans, staat in het kerk- museum van Janum. De overige twee zijn uit de gotische periode. Ze hebben beide figuraal beeldhouwwerk. Die uit Wier is vooral interessant om de voorstellingen op de vier zijden van de kom, die betrekking hebben op de doop. Men vindt achtereen volgens de doop van Christus in de Jordaan, het gesprek van Christus met de Samari- taanse vrouw, een priester bij een doop vont en maar dat is voor een deel gis sen, want de vierde voorstelling heeft vrij veel geleden de doop door een priester.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1966 | | pagina 12