Het verheerlijkt Topografie op het nippertje Het zijn niet alleen Friezen geweest, die de schoonheid van de Friese steden en dorpen hebben vereeuwigd. Als je de balans opmaakt van drie eeuwen Friese topografie, dan ontdek je, dat vooral niet-Friezen hier aan het werk zijn geweest. Zo n kostelijke balans wordt op het ogen blik (en tot en met 5 februari 1967) opgemaakt in het Fries Museum op de tentoonstelling „Het verheer lijkt Friesland waar in Friesland gemaakte tekeningen en schilderijen de lof zingen van ons gewest, zoals dat zich ontplooide tussen 1600 en 1900. Leeuwarden speelt op die tentoonstelling een hoofdrol. Het oudste gezicht op de stad is van 1602 en het werd gemaakt door de Vlaming Pieter Bast. En het schilderij dat de tentoonstel ling als laatste wijdt aan onze eigen stad is een gezicht op de Turfmarkt en dat is van de hand van Cornelis Springer, die in Amsterdam werd geboren en al zijn teken- en schilderenthousiasme besteedde aan de pitto reske schoonheid van steden en stadjes, waar hij die maar in ons land kon vinden. Op één van die vele reizen was hij in 1872 in Leeuwarden. Het begin van de Leeuwarder gezichten liqt dus, precies zoals het einde, in handen van een „vreemdeling". Een uitzondering daartussenin is Emanuel Murant. Hij was dan wel een Am sterdammer (en hij zou lange tijd in Frankrijk hebben gereisd), maar hij trouwde in Leeu warden en hij stierf er omstreeks 1700. Het stadsportret, dat hij maakte van de Lieve Vrou wenpoort met het kruithuis en de op deze ex positie veelvuldig aanwezige Oldehove, maq men dus wel het werk van een Leeuwarder noemen. Ook de levendige momentopnamen van een hardrijderij voor vrouwen op de Leeu warder gracht zijn van helemaal Friese her komst, want ze zijn gemaakt door de Harlinqer en de (doofstomme) Leeuwarder Eelkema die hun inspiratie opdeden in de jaren, dat Nederland onder Frans bewind stond. Maar het aantal inheemse tekeningen is toch klein, vergeleken bij de vele bladen, die het werk waren van niet-Friezen. Misschien lijkt dat vreemd. Toch ligt de verklaring wel voor de hand. Het merendeel van de tekeningen op deze tentoonstelling is in opdracht gemaakt en dan in het bijzonder in de achttiende eeuw. Het was een tijdvak, waarin het buitenleven hoog genoteerd stond. Tn de Gouden Eeuw was goed verdiend en de verdiensten mochten toch wel een beetje te gelde worden gemaakt Men trok uit de grote stad, Amsterdam, naar buiten, waar men zich „een tweede huis" liet bouwen (waarmee bewezen is, dat er ook in dat opzicht niet zo veel nieuws onder de zon is). En in de winter, als men toch in het stede lijke grachtenhuis zat, haalde men de natuur binnen in de stad, want de geschilderde be hangsels van die jaren geven uitvoerige repor tages van de verrukkelijkheden van de rust ten plattelande. Er was nog een middel om buiten binnen te halen. Het kon namelijk ook per boek. In de achttiende eeuw verschijnen series verzamel werken, waarin verteld wordt over en geïllus treerd wordt naar de behoorlijkheden van het land, de states, de kleine en de grote steden. Men had dat met noeste vlijt bijeengebouwd en men wilde in die heerlijkheden graag eens ombladeren. Cornelis Springer: „Gezicht op de Turtmarkt ,e Leeuwarden", olieverischilderij 1872. Trekkende tekenaars Een van die verzamelwerken heet „Het ver heerlijkt Nederland". Daarin is ook, in een van de latere delen, plaats voor Friesland. Een uit gever van een dergelijk platenboek zou in onze tijd de diensten van een goede fotograaf vra gen. Toen kon dat nog niet. De uitgever was aangewezen op tekenaars, die in de zomer maanden want het was seizoenarbeid: er valt trouwens op al die tekeningen geen drup pel regen door het land trokken. En omdat Cornelis Pronk al vele malen zijn uitstekende tekendiensten had verleend, werd hij ook door de Amsterdamse uitgever Tirion afgevaardigd om Friesland te verheerlijken. Dat behoeft ons niet te spijten. Pronk blijkt een tekenaar van formaat te zijn. Het Fries Museum is zo brutaal geweest om de titel van de boeken van Tirion enerzijds te be perken en anderzijds uit te breiden. Te beper ken, omdat Tirion heel Nederland op het oog had en wij alleen Friesland. En uit te breiden, omdat we niet alleen de tekeningen aan deze uitgave hebben ontleend, maar ook aan een latere publicatie, die de titel „Vaderlandsche Gezichten verwierf. Voor dat werk wandelde de Groninger Jan Bulthuis door Friesland tot hij, door jicht geplaagd, zijn tochten moest op geven en hij op zijn Amsterdamse atelier de schetsen moest uitwerken, die J. Gardinier Vis- scher ter plaatse in Friesland, maar ook wel in Groningen maakte. Er is over deze Gar dinier Visscher weinig bekend. Hij kan een Fries zijn geweest. Al dat werk, dat met vele fleurige en onthul lende details enkele wanden van de tentoon stellingszaal beslaat, is dus in opdracht ge maakt. Hetzelfde kan men toch ook wel zeg gen van Pieter Idserts Portier, die zijn 83 le vensjaren heeft gevuld met velerlei betrekkin gen. Hij was stadspoortwachter van Franeker en werd aan de hogeschool aldaar verbonden als provinciaal landschapstekenaar; hij schil derde tegels, zeegezichten en kaarten. Hij was bovendien een echte, Friese topograaf, die vastlegde, wat wij in Friesland niet meer zul len zien. Want de charme en tegelijkertijd de weemoed van deze verheerlijking van Friesland is het leit, dat al die landelijke en (klein)stedelijke schoonheid als zand door de vingers van de tijd is geglipt. Het is een tentoonstelling, die voor een groot deel een soort verlieslijst is: zoveel was er in Leeuwarden en in de dorpen en andere steden van Friesland en zo weinig is er nog van over. Gelukkig nog wel wat. En gelukkig, dat we hebben geleerd, iets zuiniger met onze monumenten van geschiedenis en. kunst om te springen dan men het speciaal ia

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1966 | | pagina 12