Fa .Adema's Bouwbedrijf ktFriesland f H BUNGALOWBOUW VERBOUW Verlengde Schrans 74 - Leeuwarden - Tel. 26938 ONDERHOUDSWERK de vorige eeuw deed. Maar wat er nog is, kan slechts het resultaat van een lange aftelsom heten. Iets van de niet imposante, maar na tuurlijke en vanzelfsprekende schoonheid zou den we best kunnen gebruiken. In eigen opdracht In de negentiende eeuw verandert er ook veel in de positie van de kunstenaar. Door diverse omstandigheden wordt hij zelfstandiger. De op drachten nemen in aantal af. De eigen keus, het eigen inzicht, de persoonlijke visie winnen steeds meer terrein. In 1812 tobt Melling, een Duitser die dan al een avontuurlijk leven ach ter de rug heeft, nog niet met problemen van persoonlijke aard. Hij vervult, als tekenaar verbonden aan het Franse ministerie van bui tenlandse zaken Friesland is, grotendeels tegen heug en meug, nu ook Frans een op dracht, als hij een inderdaad prachtige en om vangrijke gouache maakt van de Friese hoofd stad. Na hem komen de zelfkiezende kunstenaars. Ze worden gepakt door een stedelijke schoon heid, die hun romantische instelling vervult met een heimwee naar grotere tijden, toen bij voorbeeld in de Gouden Eeuw allerlei stadsgezichten, al of niet om de boeiende ar chitectuur of om de levendigheid, werden ge schilderd. Van Bommel vond het op de Nieuwe- stad, toen nog de marktplaats van Leeuwar den, waar boeren en burgers elkaar ontmoetten bij de Waag, die beurs en koopcentrum was. In 1854 zijn er geen parkeerproblemen. Zebra's zijn er overbodig. De enige vraag, die men wel eens stelt, is de kwestie van de beursruimte. Daarin is wel voorzien, want in 1786 heelt men de luifel van de Waag aanmerkelijk uitge breid, maar men is er toch nog niet. De oplos sing komt in 1880. Dan kan de nieuwe Beurs in gebruik worden genomen. Dan kan de Waag, die er tussen 1786 en 1880 een beetje heelt uitgezien als een broedse hen zo'n agrari sche vergelijking past natuurlijk wel bij boter, kaas en eieren weer afslanken tot haar oor spronkelijke lijn, die wij, gelukkig, nog altijd kennen. Al heelt Leeuwarden dan nog altijd een Waag-probleem, want hoe benutten we dit renaissancegebouwtje uit 1598? (Toen deed men het er waarschijnlijk tegenaan - Red.). Laatste glans Na Van Bommel komen Kaspar Karsen zijn schilderij van de Kanselarij op de tentoonstel ling is geleend van de stedelijke kunstverza meling en zijn leerling Cornelis Springer. Cornelis Springer (Amsterdam 1817-Hilversum 1891): „Het stadhuis te Bolsward", tekening uit 1871. De laatste is vaker in Friesland geweest. In Bolsward maakte hij een tekening van het stadhuis en die ziet men op de tentoonstelling, terwijl Workum hem ook aan het werk zag. In Leeuwarden schilderde Springer de Turl- markt, gezien vanal de Tuinen. En waar de hele tentoonstelling blijit spreken van een Fries verval van schoonheid, kun je bij deze Sprin ger reppen over topogralie op het nippertje. Want hij zag onze Turfmarkt in 1872. Óm hem heen werd er in Leeuwarden gedempt. In 1860 was de doorgraving van Camstraburen tot de Noorderbrug gereed gekomen de schippers waren verrukt, want de vaarroute over de Ee naar de Voorstreek was nu aanmerkelijk ver kort en met de uitgegraven aarde werd de oude stadsgracht langs de Noorderweg ge dempt, zodat de Arendstuin binnen de gracht kwam te liggen. Kort daarna verloren de Nieu- weburen hun gezicht. En als je eenmaal begint, houd je moeilijk op Springer moet het hebben gezien en hij heeft zijn conclusies getrokken: het zou bij de eer ste dempingen niet blijven. Hij kiest dan ook een plekje, dat nog niet is aangevreten door de modernisering. Voor hem ligt de Turfmarkt, die zo heette, omdat er in turf en hout werd gehandeld, welk materiaal over water kon worden aangevoerd. Bij Springer is het water er nog. Er ligt, parallel aan de Tuinen, een houten brug over. En om die brug speelt zich het, nee, niet opwindende, maar intieme leven van een straat en een gracht af. Men maakt er een praatje, men is rustig onderweg. Een roeibootje ligt zonder haast te wachten op een vaartochtje, want het gesprek is niet uit en het leven is toch maar kalm en biedt alle tijd voor de ingewikkeldheden van het Friese cos- tuum, dat nog allerwegen op dit schilderij in ere is. Die kleine wereld heeft Springer gebundeld in zonlicht, dat langs gevels en over oorijzers strijkt. Het is zomer op dit schilderij. Maar de herfst is voor dit stadsdeel aanstaande. Tien jaar later en de Eewal en het Herenwaltje worden van grachten tot straten gepromoveerd. En weer tien jaar later is de Turfmarkt al leen maar meer een straat, waarin nog slechts de Kanselarij (uit 1571) en het Eysinga-huis (uit 1781 en nu het Fries Museum) van gedach ten kunnen wisselen over een dichtbij, maar onherroepelijk afgesloten verleden. Op het ro mantische schilderijtje van Springer heeft diens weemoed vorm gekregen. Het hoeft ónze wee moed niet op te wekken. Maar het is wel een klein, warmhartig signaal uit 1872 naar het heden: laat Leeuwarden niet tè ver gaan met de opruiming van zijn restanten. Er is, zo leert de tentoonstelling, werkelijk te veel verdwe nen! H. KINGMANS

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1966 | | pagina 13