H O E D E N MAYSER MOORES STETSON Herenmodes Roosenstein tvalt over i de erpe zelf- Het Nieuw Si. Antlwny Gasthuis bij het Schoen makers perk. ze zijn boeiend, omdat de mens Van Haren eruit naar voren komt. De dichter heeft niet zo maar wat in elkaar gezet, maar hij heeft zich zelf gegeven in zijn gedichten. Vooral in het begin, als de teleurstelling en verbittering ten gevolge van zijn val nog niet verwerkt zijn valt dat op. Steeds duikt dan het motief op van de vadermoord. Een werk als „Agon, sulthan van Bantam" is geheel rond dit motief opgebouwd en ook in ,,De Geusen" komt het verschillende keren naar voren. In zijn lier zang „De Schimmen" als de godin Calliope de dichter een blik in de hel laat werpen, ziet hij tal van geesten, die niet tot rust komen: Zij trachten hier vergeefs te vlieden, Zij, die de vadermoorden rieden, Hij, welke aan moord belooning gaf; Zij, die der oudren grijze haren Gelijk verwelkte korenaren Vertrapten in 't gehaaste graf. Verder valt vooral de bezieling op, waarmee de dichter spreekt over het ideaal van natio nale en godsdienstige vrijheid, belichaamd in het Oranjehuis en ook treffen ons de liefde en de bewondering, waarmee hij spreekt over zijn vrouw, zijn Adeleide, zoals bijvoorbeeld in de „Herschijning": Gijl die wanneer met bittre zorgen Meineedigheid ons overviel, Den dag van gister, heden, morgen, Verdraaglijk maakte aan mijne ziel; Met u heb ik trouwloosheids slagen, Door u de wanhoop zelf verdragen, Bij u verdwenen zorg en smart; Uw voorbeeld wist geduld te geven, Wijl zachte tong deê vrede leven, En stille rust vloeide uit uw hart. Onno leeft nu gelukkig te midden van zijn gezin, zijn vrouw en de hem trouw gebleven kinderen. Naast zijn letterkundig werk vindt hij zijn bezigheden in het besturen van zijn grietenij en in correspondentie met dc geleerde G. N. Heerkens en de Zeeuwse predikant Te Water. Over de manier van begraven heeft hij aan de laatste eens een curieuze brief ge schreven, die nogal bekend is. Hij schrijft hierin ook over Leeuwarden, „alwaar zoolang mij met eenige kennis heugt, dat is sedert vrij meer dan 50 jaar, nooit in den zomer in den Westerkerk (vooral 's namiddags) werd gepre dikt, zonder dat één, twee en dikwijls meer menschen flauw uit de kerk werden gedragen; in dien staat gebragt, niet door eenige on zekere, maar door eene bekende en gedeci deerde cadavereuse reuk". Het leven van Onno Zwier verloopt nu verder rustig. Twee maal wordt echter die rust nog verstoord: in 1769 wordt op .„Lindenoord" in gebroken en later gevonden afdrukken in de tuin blijken te zijn van een „Engelsche schoen. Geen fatsoen van boere- of burger schoen". Deftige inbrekers dus. Mogelijk Onno's vijan den, die hem nog niet vergeten waren, en die misschien kwamen om belangrijke papieren te bemachtigen. Het is moeilijk te zeggen, want er werd niets vermist. Veel rampzaliger zijn de gevolgen van een tweede gebeurtenis: in 1776, in de nacht van 20 oktober brandt geheel „Lindenoord" af. De bewoners redden er ter nauwernood het leven af en de gehele kostbare inventaris gaat ver loren o.a. de enorme bibliotheek, belangrijke familiepapieren en tal van manuscripten van Onno Zwier. De dichter probeert zich echter over het verlies heen te zetten. Hij geeft op dracht het huis te herbouwen en hij neemt zo lang zelf zijn intrek op een ander buitentje, dat hij in Wolvega bezit, „De Wildbaan". Het is hem echter niet meer gegeven de voltooiing van zijn huis mee te maken. Op de „Wildbaan" met het uitzicht op de puinhopen van „Linden oord" sterft hij. In de kerk van Wolvega houdt ds. Nauta een lijkrede en daarna gaan ook voor Onno Zwier van Haren de grote koperen deuren open van de grafkapel in St. Anna- parochie. Hij wordt ter ruste gelegd bij zijn vaderen. Aan een bewogen en boeiend leven is een einde gekomen. Vlak voor zijn dood heeft de dichter net als zijn broer zijn leven overzien in een gedicht: „Mijn Gepasseerd Leven". We kunnen er uit leren hoe betrek kelijk en onzeker alle dingen in het leven zijn. Aan het slot staan de woorden: Hoe zeker uwe voeten stonden, Zo gy niet rust op vaste gronden, Zyt g'altyd in gevaar van val. S. TEN HOEVE. Beijerstraat 5, Leeuwarden

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1967 | | pagina 15