<"ÜZ)e <=3$oer llcYY[otic\ue" (§een voertuig zo oud, geen merk zo zeldzaam o De kerkeraadskamer werd ingericht als cha- pelle ardente. In deze nieuwe begraafruimte, die sepulture werd genoemd, werden van 1697 tot 1765 verschillende personen uit het ge slacht Nassau bijgezet. De belangrijksten waren Hendrik Casimir II (1697), Johan Willem Fnso (1712) en Maria Louise van Hessen-Kassei, beter bekend onder de naam „Marijke Meu' (1765). Het koor was, behalve door de monumenten voor Anna van Oranje en Willem Lodewijk, versierd met wapenschilden, zwaarden, helmen, vendels en standaarden. In het koor bevonden zich ook verschillende gebrandschilderde ramen. In de zuidoosthoek van het koor bevond zich een ook nu nog bestaand toegangspoortje, dat wij kennen als „Het Oranjepoortje". Verwoesting en plundering In 1795 kwamen de Franse revolutielegers ons land binnen. Overal hoorde men de leuze: „Vrijheid, gelijkheid en broederschap". Ook in Leeuwarden sloeg die kreet bij de bevolking aan en in Leeuwarden moest alles wat herinnerde aan de machthebbers van vroeger verdwijnen. Op 1 augustus 1795 ging de twee weken eerder benoemde „Architekt van 's Lands bouwwer ken", Sjoerd Jouwerts Stapert uit Lemmer, met een groep helpers naar de Grote Kerk. Onder leiding van Stapert en de steenhouwer Feyens werd door een groep ingezetenen van Leeu warden een grote verwoesting in het koor van de Grote Kerk aangericht. De twee grote monumenten in het koor wer den totaal vernield. Van het monument van Willem Lodewijk werden alleen de twee grote beelden gespaard. Later zijn deze beelden ver werkt in de schoorsteenmantel van het Land schapshuis aan de Tweebaksmarkt. De verwoesting van het koor was echter nog niet genoeg. De Leeuwarder muncipaliteit be sloot n.l. dat op 17 augustus 1795 op het exer citieveld buiten de stad wapens uit de kerk, portretten uit het raadhuis en wapens van de schutterij verbrand moesten worden. Op 16 augustus trok men, om aan het beno digde materiaal te komen, opnieuw naar de Grote Kerk. Ook deze keer had 's Lands bouw- In deze twee kisten, geplaatst in de grafkelder, zijn de stof lelijke resten verza meld, die hier vroeger zijn bijgezet meester, Stapert, de leiding. De plundering bleef niet beperkt tot het koor. De sepulture werd opengebroken en de kisten met de stof felijke resten van de stadhouderlijke familie vielen ten prooi aan de plunderaars. Over het gebeurde in de sepulture doen de gruwelijkste verhalen de ronde. Zo zou er met de beenderen van Marijke Meu op een kist getrommeld zijn en een van de plunderaars moet tegen de overblijfselen van Marijke Meu gezegd hebben: „Daar leiste, oude hoer" (Bas- seleur.) Wat er van deze verhalen waar is kan men niet achterhalen. Wel is met zekerheid te zeggen, dat de grafkelder in het koor ten slotte ook nog is opengebroken, omdat men zich herinnerde dat zich daarin nog loden kisten bevonden. Tenslotte werd alles wat men niet nodig had voor de brandstapel in de kelder gesmeten en de steen werd er weer op gelegd. De oude luister van koor en sepulture was voorgoed verdwenen. In 1837 werd de voormalige sepulture als ker keraadskamer in gebruik genomen. Het duurde tot 1842 voordat men zich bezig ging houden met de toestand van de grafkelder. Pas nadat de koning zijn toestemming gegeven had, ging men over tot het openen van de grafkelder. De ravage in de kelder was enorm. Het enige wat men deed was enige orde in de chaos te schep pen. De gehakte toegang werd afgesloten met een houten luik. Tijdens de grote restauratie van de kerk in 1842/'43 werd het koor door een wand met ramen van de kerk gescheiden. In plaats van grafkapel werd het koor een ruimte die ge bruikt werd als bergplaats en toegang tot de kerk. Pas in 1948, het herdenkingsjaar van het gou den regeringsjubileum van koningin Wilhel- mina, werden op initiatief van de toenmalige rijksarchivaris, dr. Heerma van Voss, stappen ondernomen om te komen tot een grondige restauratie van het koor. Het comité „Fries Huldeblijk" werd opgericht. Er werd geld in gezameld en in 1948 kon men al met de restau ratie beginnen. De grafkelder kreeg een nieuwe ingang. Boven de ingang werd een houten tombe geplaatst. In deze tombe werden bewaard gebleven delen van het monument van Willem Lodewijk ver werkt. De kelder werd schoongemaakt en gewit. De overblijfselen van de Nassaus zijn toen in twee kisten verzameld en geplaatst in de nieuwste kelder, die nu door een deur in de houten tombe te bereiken is. Op de plaats waar het monument voor Wil lem Lodewijk heeft gestaan werd op de muur een afbeelding van het monument geschilderd. De wanden van het koor werden opnieuw ver sierd met wapenschilden van de in het koor begraven stadhouders en hun echtgenote. Voor het geld, dat er na de restauratie over bleef, maakten de schilders Cor Reisma en Dick Osinga vier gebrandschilderde ramen. Op 6 juni 1963 werd het gerestaureerde koor door het comité „Fries Huldeblijk" overgedra gen aan de Hervormde gemeente van Leeu warden. H. TEN HOEVE. DE BOER'S „MOTIQUE" helpt U aan alle gewenste accessoires en gereedschappen Tevens alle DAG-, WEEK- en MAANDBLADEN, nationaal en internationaal Kom er vaak b I ij f b ij de t ij d BLEEKLAAN 145 - Leeuwarden - telefoon 23573

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1967 | | pagina 13