LEPBOZEH1Ï1JIÜ STO\l> BIJ l>E
§1* AA JA A B DiLAAS
9
De Spanjaardslaan
De Spanjaardslaan:
nu een straat voor
nette Leeuwarder
burgers, in 1568 de
pleisterplaats voor de
Spaanse horden, die
op doorreis waren
naar Heiligerlee
nog een witte band om de hoed. De Staten van
Friesland vaardigden in 1662 en 1663 strenge
plakkaten uit tegen het binnenkomen, rond
zwerven en bedelen van vreemde lepralijders,
die met opsluiting in het toen nieuwe tucht-
en werkhuis werden bedreigd. Door deze ri
goureuze maatregelen en waarschijnlijk ook
door de beperkte verbreiding door infectie liep
het aantal leprozen daarna snel terug. De gel
den waarover de lazarusvoogden beschikten,
onder meer door schenkingen en legaten ver
kregen, hoefden in de tweede helft van de
zeventiende eeuw maar voor een deel aan de
lepralijders te worden besteed. In 1671 ver
zocht de magistraat dit geld aan de algemene
armen ten goede te laten komen. Een jaar later
werd het lazarushuis gesloten, de afbeelding
der lazarussen werd overgeverfd en de wei
nige verpleegden en hun kinderen kregen ander
onderdak. In datzelfde jaar werd Leeuwarden
zwaar geteisterd door de pest, de vaste bege
leider van oorlogen
De Leprozeweg had een herinnering aan
het vroegere bestaan van het leprozenhuis
kunnen blijven, wanneer dit landelijke
weggetje naderhand niet de naam Span
jaardsdijkje, later Spanjaardslaan, had ge
kregen. Aan deze naamgeving ligt een
historische gebeurtenis uit het begin van
de tachtigjarige oorlog ten grondslag, die
ongetwijfeld een diepe indruk op de Leeu
warders heeft gemaakt.
Men weet, dat de tachtigjarige oorlog „offi-
cieel" is begonnen met de slag bij Heiligerlee,
waar de Spaanse troepen, onder aanvoering
van stadhouder graaf van Aremberg, op ge
duchte wijze klop kregen van het Nassause
leger, dat onder bevel stond van graaf Adolt,
een broer van de prins van Oranje. De strijd
eindigde dus in het voordeel van de opstande
lingen, maar van weerskanten vielen er veel
slachtoffers en ook de beide aanvoerders,
Aremberg en Adolf dus, sneuvelden.
Dat gebeurde op 23 mei 1568, vier dagen nadat
de Spaanse troepen, met Aremberg aan het
hoofd, in Harlingen voet aan wal hadden gezet,
om in het noorden orde op zaken te stellen.
In de ochtend van 19 mei kwamen de Span
jolen in de Friese havenstad aan, waarna ze
er ferm de pas inzetten, om, in oostelijke rich
ting trekkend, de vijand te ontmoeten. Op de
avond van dezelfde dag bereikten ze Leeuwar
den en de stad werd belast met de zorg voor
legering en voeding van deze troepen, die tien
vendels omvatten. Waar complete vendels
(compagnieën) van honderd man weinig voor
kwamen, mag het totale aantal dezer strijders
op zo'n 700 tot 800 worden gesteld en dat was
toch wel een onrustbarend aantal logeergasten
voor een stad als Leeuwarden. Daar kwam nog
bij, dat dit ruige krijgsvolk niet behoorde tot
de fijnbesnaarde zielen, die het mijn en dijn
nauwkeurig uit elkaar wisten te houden en de
eerbaarheid der Leeuwarder vrouwen en joffers
zouden respecteren. Daarom besloot de stede
lijke regering de poorten veiligheidshalve te
sluiten en de soldaten te verwijzen naar de
Leprozeweg, alwaar tot troost der soldaten,
voor een milde aanvoer van brood, vlees, wijn
en ook voor leeftocht voor het vervolg van de
reis (lunchpakketten, zouden we nu zeggen)
werd gezorgd. De Spaanse hoplieden, die
te veel ruzie in het vooruitzicht hadden om
zich om de beperkte gastvrijheid der Leeuwar
ders druk te maken, gingen met deze regeling
accoord. Duizenden Leeuwarders beklommen
intussen het noorderbolwerk, waar later de
Prinsentuin zou worden aangelegd, om dit
vreemde en verontrustende schouwspel gade te
slaan. De volgende dag trokken de Spanjaar
den welgemoed verder, met vliegende vaan
dels en slaande trom, om bij Heiligerlee een
sneue bladzijde in de Spaanse geschiedenis
boeken te bewerkstelligen.
Op 29 mei keerden van de tien vendels vier
over Leeuwarden terug. Het waren de versuk
kelde restanten van het Spaanse leger; de rest
was achtergebleven: dood of gewond. Het was
een deerniswekkend gezelschap, dat het mede
lijden van de Leeuwarder bevolking opwekte.
En zo zijn wij dus aan de naam Spanjaards
laan gekomen.
hebben overstemd. Weet men, dat deze ziekte
uitsluitend van mens op mens wordt overge
dragen en dus niet bijvoorbeeld door tussen
komst van dieren, terwijl voor de besmetting
een nauw contact nodig is, dan is wel te ver
klaren, dat de lepra hier vrijwel geheel kon
verdwijnen in een tijd, toen andere besmette
lijke ziekten, zoals de pest en de pokken, nog
wild om zich heen grepen en duizenden slacht
offers maakten. In de tweede helft van de
zeventiende eeuw was het aantal lepralijders
in Leeuwarden zo gering geworden, dat het
eeuwenoude leprozenhuis kon worden gesloten.
Ook Leeuwarden heeft dus een inrichting ge
had voor het isoleren en verzorgen van de
leprozen. Dat was het Lazarushuis of Leprozen
huis; wanneer en door wie het is ingericht
weten we niet, maar Eekhoff neemt aan, dat
de kloosterlingen zich in de middeleeuwen het
lot van deze zieken hebben aangetrokken. Deze
veronderstelling ligt ook wel voor de hand,
omdat het Leeuwarder leprozenhuis dicht bij
het middeleeuwse klooster Fiswerd stond. Dit
klooster der grauwe begijnen (een vrouwen
klooster dus) was gevestigd op de terp, die
heeft bestaan op de plaats, waar nu de oude
begraafplaats aan de Spanjaardslaan is. Tussen
deze laan, eertijds de Fiswerderweg of de Le
prozeweg genaamd, en de noordelijke stads
gracht heeft het lazarushuis gestaan en dat
moet dus ongeveer de plaats zijn van het
tegenwoordige Diakonessenhuis.
Ook hier was het leprozenhuis dus buiten de
stad. De lepralijders werden zoveel mogelijk
van de stadsbevolking gescheiden gehouden.
Strenge maatregelen werden genomen tegen de
vele zwervende leprozen, die bedelend door
het land trokken; vaak werden zij evenwel
uitgezonderd van de overheidsbepalingen, die
de'bedelarij moesten uitbannen. In 1531 werd
het bedelen bij keizerlijk decreet verboden,
maar een uitzondering werd gemaakt voor
„geestelijke bedelaars", gevangenen en de
„lazarussen", die voorzien moesten zijn van
„hare hoyen (hoeden), hantschoenen, mantels
ende andere teykenen, so dat behoort En dan
hadden ze dus de klep om van hun aanwezig
heid blijk te geven. In 1580, bij de reformatie,
kwam het lazarushuis aan de stedelijke over
heid, die voor het beheer voogden en voog
dessen benoemde en het bestuur opdroeg aan
een binnenvader en -moeder. In 1618 werd de
leprozen bij verordening verboden in de stad
te komen, in 1636 werd hun dit voor de zater
dagen toegestaan. De zieken waren toen ken
baar aan hun kap, mantel met vier tekens en
Een vreselijke ziekte, die we nu alleen nog
maar kennen van t.v.-reportages over India en
andere oosterse landen, is de lepra of melaats
heid. Met afschuwelijke verminkingen en ver
vormingen aan hoofd en ledematen dragen de
lijders het stempel van deze kwaal, die hen
tot de uitgestotenen van de samenleving
maakt. In Europa komt de lepra thans niet meer
voor, maar eeuwenlang heeft deze ziekte ook
hier geheerst, waarschijnlijk nadat de kruis
vaarders in de twaalfde eeuw de besmetting
uit het nabije oosten hadden meegebracht.
Vele eeuwen waren de leprozen bekend en
werden zij geschuwd in onze maatschappij.
Ze leefden geïsoleerd in leprozen- of lazarus
huizen. die buiten de stad stonden. Zwervende
lepralijders werden geweerd en de gevestigden
hadden een beperkte toegang tot de steden,
hoofdzakelijk om te kunnen bedelen, waarbij
zij zich door hun kleding en andere kenteke
nen duidelijk van de overige bevolking moes
ten onderscheiden. Zo'n bijzonder kenteken was
de klep, waarmee de leprozen hun komst
moesten aankondigen, omdat ze niet aan de
deuren mochten kloppen. De lazarusklep is in
ons taalgebruik blijven voortleven, maar dan
als aanduiding voor een geruchtmakend per
soon. En dan hebben we nog altijd de „klap
lopers", als taalkundige nazaten van de me
laatse bedelaars van weleer.
Voorde ziekte bestonden verschillende namen:
leprozie, melaatsheid, akkerziekte en lazarie,
de laatste naar Lucas 16 19-21: „Er was een
rijke man, die gekleed ging in purper en fijn
linnen en elke dag schitterende feesten hield.
Er was een bedelaar, Lazarus genaamd, vol
zweren, nedergelegd bij zijn voorportaal, die
verlangde zijn honger te stillen met wat van
de tafel van de rijke afviel; zelfs kwamen de
honden zijn zweren likken".
We ontmoeten hier de leproze als een afzichte
lijk mens, levend van wat anderen hem belief
den af te staan. Zo staat hij ook in onze ge
schiedenis bekend. Niet alleen de overheids
maatregelen dwongen hem in het isolement,
maar ook de afschuw, die hij bij de bevolking
wekte en die het medelijden wel vaak zal