In 1868 begon Leeuwarden
aarzelend le groeien
^rfeiEs
L.D
10
Het jaar 1868 begon voor Leeuwarden met 25.113 inwoners en aan het eind
waren het er 25.048. Een lichte teruggang dus, als gevolg van een vrij hoog
vertrekcijfer: 2318, tegenover 2184 vestigingen. Er werden hier in dat jaar 762
kinderen geboren en 693 Leeuwarders kwamen te overlijden. Ongeveer 30 pro
cent van het aantal sterfgevallen betrof kinderen beneden 1 jaar. Dat was voor
die tijd niets abnormaals, want de kindersterfte was schrikbarend hoog.
Waarover spraken de Leeuwarders in 1868?
Er waren, buiten de dingen van alledag, tal
van onderwerpen. Laten we maar met de
spoortrein beginnen. Het is al weer vijf jaar
geleden, dat het „stoomros" voor het eerst
over de ijzeren staven van Leeuwarden naar
Harlingen en terug ging rijden. Twee jaren
waren inmiddels verlopen sinds de opening
van de spoorlijn naar Groningen en nu zou
daar, op 1 september, de verbinding met
Zwolle bijkomen. Tal van Leeuwarders had
den zich inmiddels al aan een treinreisje
gewaagd, maar velen behielden hun wan
trouwen tegen dit nieuwe vervoermiddel. En
hadden zij in het begin van het jaar niet
gelijk gekregen met hun profetie, dat er
ongelukken van zouden komen? Jawel, want
op het station te Harlingen was de ketel van
een lokomotief ontploft en bij deze ramp had
de stoker op een ellendige manier het leven
verloren. Dat dit de enige ketelontploffing in
de hele geschiedenis van ons spoorwegbedrijf
zou blijven, kon men toen natuurlijk nog niet
weten.
Ontevredenheid over het dienstbetoon van de
Staatsspoor leefde bij de Kamer van Koop
handel, die niet naliet daaraan tegenover de
meest bevoegde instanties uiting te geven. Zo
oordeelde de K.v.K., dat er „bij de tegen
woordige volstrekt ondoelmatige inrigting der
spoorwegdienst alleszins behoefte bestaat aan
uitbreiding der gemeenschap van Leeuwarden
met Franeker en Harlingen" dit ter
ondersteuning van een concessieaanvraag
voor een stoomomnibusdienst langs de
straatweg van Harlingen naar Leeuwarden.
Dit plan uit de prehistorie van de autobus
was van de heer J. H. van Marselis Hartsinck,
uit Gouda afkomstig en een tijdlang in
Leeuwarden woonachtig, wellicht door toe
doen van zijn Leeuwarder vrouw Maria
Beidina Jongsma. De minister van binnen
landse zaken stak evenwel een spaak in het
wiel van de stoomomnibus, door de conces
sieaanvraag af te wijzen. De grote gevaren,
die dit langs de weg voortrazende monster
zou veroorzaken, waren aan dit besluit niet
vreemd. De heer Van Marselis Hartsinck is
zich daarna geheel gaan wijden aan zijn
Uw nieuwe fiets of bromfiets
staat voor U klaar!
Uitsluitend de beste merken
Beste service
Enorme keuze
U is hartelijk welkom bij
N.fV.
VOORSTREEK 65-67 - Tel. 24596
Gazelle
Honda
Solex
R.A.P.
Puch
Typhoon
en andere
fabrikaten
eigenlijke beroep: controleur bij de Waarborg.
Toen de trein naar Heerenveen was gaan
rijden, kwam de herfst in zicht die een einde
maakte aan een lange en droge zomer.
Waterleiding hadden we nog niet en in
droge perioden ontstond groot gebrek aan
water, waarbij zich voegde het gebruik van
slecht water, dat de kiemen van allerlei
ziekten bevatte. In geval van nood (en die
nood deed zich in de zomer van 1868
langdurig voor) werd water uit het merenge
bied per schip aangevoerd en per emmer
uitgevent aan de dorstige Leeuwarders, wier
regenwaterbakken waren uitgedroogd of nog
slechts een ondrinkbaar drab bevatten. Ook
de verswatervij ver bij de Oostersingel bood
bij dergelijke noodtoestanden onvoldoende
reserve, al werden in deze zomer zo'n 80.000
emmers water geput uit dit reservoir, dat in
1826 was aangelegd, met een glooiend terrein
daaromheen om zoveel mogelijk regenwater
op te vangen en naar de vijver te geleiden.
Om voor de toekomst de ergste nood te
lenigen, besloot de raad in zijn vergadering
van 13 augustus 1868 (midden in de zomer
dus) een tweede verswatervijver te laten
graven aan de west- of zuidwestkant van de
stad, met terzijdestelling van een eerder
genomen besluit om het water van het dak
van de Grote Kerk in een regenwaterbak ten
algemenen nutte te verzamelen. Het zou
evenwel tot 1874 duren voordat deze tweede
vijver gereed kwam en met het bijbehorende
glooiende terrein tot de aanleg van het
Westerpark aanleiding zou geven. In 1877
werd een plan tot de aanleg van een
drinkwaterleiding door de raad verworpen,
tien jaar vóór de bouw van de watertoren bij
de Schrans, die het mogelijk maakte op 22
december 1880 het bedrijf van de Leeuwarder
Waterleiding Maatschappij te openen, met de
Wijde Ee bij Grouw als „prise d'eau".
waterwinplaats
Maar in 1868 zat men dus midden in de
ellende van het gebrek aan goed drinkwater.
Zij, die met pramen het water van buiten de
stad haalden genoten niet het onbeperkte
vertrouwen van het stadsbestuur. Zij moesten
beschikken over een bewijs van de inspekteur
van politie, waarop stond aangetekend de tijd
van vertrek uit de gemeente. Op de Merrie-
dobben lag een bootje met een politieman, die
de kaart van de waterhalers aftekende. Zo
had men enige controle op de kwaliteit van
het water, vooral omdat de premie van 75 cent
per vaartuig slechts werd betaald, indien dit
afgetekende bewijs kon worden getoond. In
de zomer van 1868 werden 204 vrachten
geregistreerd. Met elkaar waren dat 42.000
emmers water, die tegen 2 cent per stuk van
de schepen konden worden afgehaald.
Het grote probleem voor burgemeester D,
Zeper en de wethouders E. Bloembergen, J. J.
Bruinsma en mr. W. J. Weideren baron
Rengers was in 1868 de kwestie van de
stadsuitbreiding. Nog altijd leefden de Leeu
warders binnen de beslotenheid van de
stadsgracht, al waren de wallen geslecht en
de poorten gesloopt. Een nieuwe tijd stond
voor de deur. De spoortrein had het begrip
afstand een nieuwe en beperkter inhoud
gegeven en op tal van plaatsen begon de door
stoomkracht gedreven industrie tot ontwikke
ling te komen. Te zeggen dat Leeuwarden in
deze ontwikkeling een groot aandeel had is te
veel. Maar toch begonnen onze relaties zich
verder uit te strekken. Niet alleen de
spoorwegen bepaalden het nieuwe beeld van
het verkeer en het vervoer, ook de stoomboot
diensten kwamen tot ontwikkeling. Zo kwam
in 1868 de stoombootdienst RotterdamAm
sterdamLeeuwarden van IJ. v. d. Meulen
c.s. te Leeuwarden tot stand. De internatio
nale scheepvaart nam evenwel in betekenis
af. De rederij onder bestuur van de firma
Koumans Smeding (ook de drukker-uitgever
van de Leeuwarder Courant en nu van dit
blad) verkocht een van haar schepen en hield
er nog twee over. Onze industrie werd
verrijkt met een fabriek van brandkasten,
brandspuiten en naaimachines. De paarden-
trasmolen werd van een stoommachine voor
zien. De uit koolzaad gewonnen raapolie, die
voor verlichting werd gebruikt, moest meer en
meer het veld ruimen voor de petroleum,
waarvoor hier een nieuwe opslagplaats werd
ingericht. Gelukkig kon de aldus verminde
rende vraag naar koolzaadolie worden opge
vangen door verwerking ervan in de lijnkoe
ken voor het vee, waarvan het gebruik sterk
toenam.
De handelsbelangen spitsten zich toe op een
nieuwe discussie over de bouw van een beurs
voor de handel in boter, kaas, granen en
aardappelen. De noodzakelijkheid daarvan
was al in 1795 bepleit, maar nooit heeft
Leeuwarden een zaak zo lang slepend kunnen
houden als deze. In 1847 kwam het onuitge
voerd gebleven plan om dit gebouw aan de
Oosterkade te plaatsen en in het hier
beschreven jaar 1868 kwam de zaak opnieuw
in de raad aan de orde. Op 26 maart besloot
men als plaats voor een nieuwe beurs aan te
wijzen het terrein aan het Zaailand, oostelijk
van de toen nieuwe rijks hbs, waar nu het
waterleidinggebouw staat. Dat ook dit besluit
niet tot uitvoering is gekomen is zonder meer
duidelijk. Het terrein naast de hbs werd ter
beschikking gesteld van het Old Burger
Weeshuis en de beurs werd op zijn tegen
woordige plaats geopend op 24 september
1880. Het was toen precies vijftien jaar te
vroeg om het honderdjarig bestaan van de
beursplannen te herdenken
De plannen voor de nieuwe beurs kunnen
worden ingepast in die voor de eerste
stadsuitbreiding van stadsarchitekt F. Ro
mein, waarover in 1868 druk door de
gemeenteraad werd gediscussieerd. Het was
in ome ogen geen groot plan, vooral wanneer
we letten op het formaat van onze tegen
woordige uitbreidings- of bestemmingsplan
nen, die gebieden als Lekkumerend, Bilgaard
en 't Aldlan omvatten. Maar in de verhoudin
gen van toen was het wel degelijk van grote
betekenis, waarbij in aanmerking moet wor
den genomen, dat het bebouwde gebied
nauwelijks enige uitbreiding had ondergaan
tussen 1625 en het jaar waarover we nu
schrijven.
In 1625 waren de vestingwerken om de stad
uitgebreid en daarmee had Leeuwarden de
begrenzing gekregen, die we nu globaal
kennen voor de binnenstad. Die vestingwer
ken waren in het begin van de vorige eeuw
nutteloos geworden en opgeruimd, maar de
stadsbuitsngracht bleef behouden.
Het gemeentebestuur ging, toen men de
bouwplannen voor de naaste toekomst in
beschouwing nam, niet alleen over die gracht
kijken, maar ook naar de gracht zelf. Al
spoedig stond vast, dat de uitbreiding van de
bebouwing tot stand zou komen in de richting
van het station, dat in februari 1864 in
gebruik was genomen. Dat was in de meeste
steden de mode; de stations stonden aan de
buitenkant der steden, maar ze stonden
centraal in het denken van de stadsbestuur
ders.