Ingezonden
Oud-commissaris
Voordewind
aan
het
woord
9
veldkeien, die als fundering van de oude
tufstenen kerk hadden gediend en die bij de
graafwerkzaamheden aan het licht kwamen,
werden uitgegraven en verwijderd, voordat
deze vondsten waren gemeld en in kaart
waren gebracht. Ook keurde hij het af, dal
veel graven werden opgeruimd, die volgens
testamentaire beschikking nooit geopend had
den mogen worden. Deze kritiek, die de heer
Veenstra in 1934 nogmaals uitte op een
vergadering van het Fries Genootschap, leid
de er toe, dat het Genootschap besloot
harerzijds voortaan meer aandacht te beste
den aan oudheidkundig bodemonderzoek.
Vondsten.
Wat werd er in 1933 op het Oldehoofster
Kerkhof gevonden? Wel, daar waren in de
eerste plaats de meest voor de hand liggende
dingen, die men op een voormalig kerkhof zal
aantreffen: de stoffelijke resten van de
mensen, die hier vroeger begraven waren.
Niet minder dan drieëndertig wagens vol
skeletdelen werden naar de Oude Begraaf
plaats gebracht om daar opnieuw begraven te
worden.
In de tweede plaats werden in de bodem,
zoals hiervoor al gezegd, tal van veldkeien
gevonden, die als fundering gediend hadden
voor de St-Vituskerk. Na bestrating van het
Oldehoofster Kerkhof zijn ze voor de Olde-
hove neergelegd.
Verder werden er verschillende grafzerken
en fragmenten van grafzerken gevonden. Een
van de eerste vondsten, die men deed, was de
zerk, die eens het graf dekte van Jacobus
Sybrandi Mancadan en zijn vrouw. Rond de
rand was gebeiteld: „Anno 1680 den 4e
October is in den Heere gestorven den
Eersamen Constrijken Jacobus Mancadan, in
leven Old-borgemeester der stede Franequer
oudt 78 jaar en leit hier begraven". Deze
burgemeester van Franeker, die geboren was
in 1603 is bekend geworden als schilder van
fraaie landschappen, waarvan er nog enkele
in het Fries Museum hangen.
In vier stukken werd een zerk gevonden van
maar liefst 3.42 m. bij 2.14 m. Op de hoeken
van de zerk stonden leeftijdskoppen en
verder waren nog de wapens van de Cam-
minga's, Minnema's, Hottinga's en Eelsma's te
herkennen. Later bleek het de grafzerk te zijn
van Tiete van Camminga en zijn vrouw Trijn
Hottinga. Voorzichtig is hij naar de Oldehove
getransporteerd en onder in de toren heeft
men hem een plaats gegeven.
Onder de verdere zerken, die gevonden
werden waren verschillende, die nog' geheel
gaaf waren. De opschriften waren soms nog
duidelijk te lezen.
Grafkelder.
Spectaculair was de vondst van een nog
geheel gave grafkelder. Eerst dacht men te
doen te hebben met een oude waterput, maar
na het ruimen van veel puin bleek waar men
werkelijk op gestuit was. Via een trap kon
men in de kelder komen en hier vond men,
behalve een leeg kinderkistje, vier eikehouten
doodkisten, bedekt met een loden plaat met
de naam van de begravene. Nu bleek, dat
men te doen had met de grafkelder van de
familie Bouricius. In de kisten lagen Kempo
van Hillama (gest. 1653), Hector Bouricius
(gest. 1636), diens vrouw Houkie van Hillama
en Jacobus Bouricius de oude (gest. 1622).
Deze laatste was vroeger een belangrijk man
in Leeuwarden. Hij was advocaat bij het hof
van Friesland, syndicus van Leeuwarden en
later schepen van onze stad. In zijn jeugd had
hij rechten gestudeerd in Leuven en Bologna.
Zijn zoon Hector was eerst ook advocaat bij
het hof. Later werd hij hoogleraar te
Franeker. In 1622 was hij daar rector
magnificus van de universiteit. Vier jaar later
ging hij terug naar Leeuwarden en werd
griffier en raadsheer van het hof. De
Bouriciusgrafkelder werd afgebroken tot on
der het maaiveld. Daarna is hij afgedekt met
een betonnen plaat en weer afgedekt met
zand. Hij is dus nu nog onder het plaveisel
aanwezig.
Toen de graafwerkzaamheden op het Olde
hoofster kerkhof ten einde liepen en men er
niet meer op rekende iets te vinden, deed men
nog een verrassende vondst: een halve graf
zerk met het volgende randschrift: .594
DE 27 MAIJ STERF DE EERSAME AEDIE
LAMBERTS ZOO BVRGEMR DESER STEDE
LEEVWR Ao 15 Dit was het restant
van de grafzerk van de man, wiens zinspreuk
wij allen kennen: „It is mei sizzen net to
dwaen". Toen hij in de zestiende eeuw burge
meester van onze stad was, toonde hij zich
getrouw aan zijn eigen woord. In deze roerige
hervormingstijd nam hij na het verraad van
Rennenberg het blokhuis van Leeuwarden in
en zorgde er zo voor, dat Leeuwarden niet in
handen van de Spanjaarden viel.
De grafzerk van Adie Lambertsz. is samen
met alle andere zerken die op het Oldehoof
ster Kerkhof gevonden zijn, opgeslagen op de
gemeentewerf aan de Dokkumer Ee. De
zerken hebben daar jarenlang de elementen
getrotseerd, maar tens'otte zijn ze toch
stukgevroren of door herhaald verleggen ge
broken. Daarom heeft men ze een aantal ja
ren geleden maar ooqeruimd. Alleen de zerk.
die eens het graf dekte van de „constrijken
Jacobus Mancadan" bleef behouden. In 1961
is hij overgebracht naar de kelder van het
Fries Museum.
S. TEN HOEVE.
Als geboren en getogen Leeuwarder volg ik
nog altijd het wel en wee van mijn geboorte
stad, waar ik (zoals later zou blijken) mijn
mooiste jaren heb doorgebracht.
Met veel belangstelling lees ik dan ook altijd
de Leeuwarder Gemeenschap en geniet van al
die mooie foto's en artikelen.
Het jongste nummer las ik zelfs met grote
belangstelling en ik wilde dan ook met een
enkel woord even reageren.
In de eerste plaats las ik met grote
voldoening, hoe u die man daar uit Heeren
veen even op een nette manier op zijn
nummer heeft gezet. Als die mijnheer Boot
meent voor de belangen van Heerenveen te
moeten opkomen, vind ik dat uitstekend,
maar hij moet dat niet doen met de Friese
hoofdstad „af te kammen". U hebt hem echter
op gepaste wijze van repliek gediend. Mijn
compliment.
Wat die Amsterdamse huisvrouw over
Leeuwarden meende te moeten vertellen, was
een zuur verhaal. Ja, ik kan mij voorstellen,
dat zij, die in die mooie Amsterdamse
woonwijk Osdorp had gewoond, zich weinig
thuis voelde daar in een oude woning in de
Grote Hoogstraat. Dat zij naar een betere
omgeving omzag, was te begrijpen. Maai' haar
vrees, dat de kinderen daar tot „schoffies"
zouden zijn opgegroeid, acht ik wel erg
overdreven. Het is daar tenslotte geen achter
buurt en tenslotte ligt het aan de ouders en
speciaal de moeder, om hun kinderen niet tot
schoffies te laten opgroeien. Verder gaat zij
vergelijkingen maken tussen Amsterdam en
haar nieuwe woonplaats. Die vrouw schijnt
wel heel wat pretenties te hebben, dat zij de
Bijenkorf mist en niet voldoende keus heeft
in de Leeuwarder winkels. Dat is toch
belachelijk voor het tegenwoordige Leeuwar
den met die prachtige verkooppaleizen. Die
doen voor zaken in andere steden, ook in
Amsterdam, niet onder. Dan geeft zij ook nog
even haar mening over de geneeskundige
verzorging in Amsterdam, speciaal wat ach
terlijke kinderen betreft. Maar Amsterdam
doet veel op dat gebied en behoeft zich niet te
schamen. En wat die vrouw verder over mijn
geboortestad zegt, is er allemaal naast. Ik
zal daar verder niet op ingaan. Nee: dan heb
ik het verhaal van de stationschef, in een
van de vorige nummers, met meer genoegen
gelezen.
Nu ik toch bezig ben, moge ik ook nog een
kleine opmerking maken bij die foto's van het
zo schilderachtige Naauw. Ik heb het namelijk
nooit met houten hekken gekend. Wel met
ijzeren hekken, die afkomstig waren van de
stoombootswal, toen daar veranderingen wer
den aangebracht en die hekken overbodig
werden. Dat het springen over het Naauw zo
druk werd beoefend, herinner ik mij ook niet.
In mijn jeugd werd er nog verteld, dat er
eens iemand geweest was, die dat kunststuk
had uitgehaald. Mijn vader wist daar
wel van te vertellen, ofschoon hij die man
nooit gezien had. Het was vóór zijn tijd
gebeurd. Maar de naam circuleerde nog altijd
onder de oudere bevolking. Hij werd Tsjerk
Springer genoemd, maar heette officiëel
Tsjerk Voordewind en was dus een van mijn
voorvaders, (onze zoon heet ook Tsjerk, naar
mijn vader). Die bijnaam Springer bleek zelfs
op het stadhuis te zijn ingeschreven. Want
toen ik op last van de moffen moest bewijzen,
dat ik geen Jood was. kwam ik natuurlijk bij
de burgerlijke stand in Leeuwarden terecht.
En op een van die documenten las ik dan de
naam Tsjerk Springer. Hij was echter door
gehaald en in de margine stond, dat die naam
een vergissing was geweest en dat de
achternaam Voordewind was. Dus ik stam
nog af van een beroemd persoon. Wat hij
verder voor de kost heeft gedaan, heb ik
nooit gehoord. Mijn vader wist daar ook niets
van te vertellen.
Ten slotte wil ik het nog even hebben over
die unieke foto op de achterbladzijde. Met dat
prachtige Statenjacht op de voorgrond en de
Oldehove op de achtergrond. Dat is een
prachtopname en ik maak mijn compliment
aan de fotograaf.
Amsterdam H. VOORDEWIND