het eerst met De Westerkerk niet voor de ondergang bedreigd B.H.V. NORMAAL BENZINE Brand van 1511 bedreigde het Bagijne klooster De goede weg naar voordelig autorijden gaat naar het SUPER BENZINE OAUTO DIESELOLIE service-station Kwaliteit en service 100^ aan de Oostersingel Onze smeerbrug en auto-wasserettes (f.2- per wasbeurt) zijn exclusief in Leeuwarden 8 In het jaar 1511 werd de Westerkerk, toen nog kapel van het klooster der „Graauwe Begijnen", met de ondergang bedreigd. In de stad woedde een grote brand. Simon Abbes Gabbema schrijft hierover in zijn Verhaal van de stad Leeuwaarden: „Zeekere tooveres, voor een waarzegster by de burgery gehouden, liet verluiden dat Leeuwaarden in weinig daagen stond te vergaan, 't Waangeloovig graauw sloeg er geloof aan, als onlangs daar naa, naamentlijk, agt daagen voor Pinkster de stad in brand raakte, waar de oorzaak af verborgen bleef. Begin namze omtrent het school, en vloog die'er straat langs, en voorts aan beide oorden van de nieuwe stad, daarze bluste. Gelooftme de schrijvers van die tyd, bet dan twee honderd van de voornaamste huizen verongelukten." Volgens een oude legende wees alles er op dat de brand ook het klooster van de begijnen in as zou leggen. „Als den brant op de Nieuwestadt alles afbrande waren de susters in grote angst, om de vlam, die van de Nieuwestadts smalsijds alsloegh naar het rieten dak toe. Maar de heilige moeder St Anna ginck op het dack, ende keerde de vlammen aff met haren uitgespreyden mantel ende bewaarde de Capelle." Nu, meer dan 450 jaar later, wordt de Westerkerk opnieuw met de ondergang be dreigd. Naar men zegt, heeft de jeugddienst commissie van de hervormde kerk ook een beroep op de heilige Anna gedaan, echter zonder resultaat. Haar reddende gestalte is niet verschenen. De Westerkerk zal verkocht worden. Daarmee zal er een eind komen aan de lange en bewogen geschiedenis van dit kerkgebouw. Omstreeks het jaar 1460 werd even buiten Leeuwarden door een aantal begijnen een vrouwenklooster gesticht. Als vestigings plaats voor het klooster koos men de terp, die lag op de plaats waar men nu de oude begraafplaats vindt. Uit de woorden Francis- cus en wierd (is terp) ontstond de naam Fiswerd, waarmee het klooster meestal werd aangeduid. Door de gunstige ligging ten opzichte van de stad, kwam het klooster in 1498 in moeilijk heden. De hertog van Saksen, die in 1498 twee aanvallen op Leeuwarden deed, kon het klooster toen heel goed als legerplaats voor zijn manschappen gebruiken. De nonnetjes hadden in die tijd veel te lijden van de ruwe soldaten. Een kloosterbroeder Peter schrijft daarover: „Die vreemde knechten roefden int Suster clooster toe wiswerd ende bena men den Susteren hoer cleynoden ende lynclederen; ende Heer Wilbroert behin- derde dat niet, als hie solde; mer hy sach mitten knechten doer die vingheren." In 1510 besloot men, met het oog op de veiligheid van de kloosterzusters, het klooster te verplaatsen naar een terrein binnen de stadswallen. Tussen de oude dorpen Oldehove en Nijehove lag toen nog genoeg onbebouwde grond. Ten noorden van de tegenwoordige Bagij nestraat werd daarop een groot terrein aangekocht. Op dit terrein werd het nieuwe kloostercomplex opgetrokken. Bij de bouw werd gebruik gemaakt van afbraakmateriaal van het oude klooster. Het klooster werd al met al een omvangrijk geheel. Aan de zuidzijde werd de kloosterkerk opgetrokken, met aan de westzijde daarvan het patershuis en het spinhuis en aan de oostzijde het priestershuis. Verder was er nog het Konventhuis, het eigenlijke woonhuis voor de begijnen. Hierin waren onderge bracht de slaapzalen, de eetzaal, het zieken huis en de keukens. Aan de Sint Anthonij- straat stond verder nog een huis waarin waren ondergebracht de brouwerij, bakkerij en voorraadschuur. De meeste bijgebouwen van het klooster zijn in de loop van de jaren afgebroken. In 1931 kwam de brouwerij onder de slopershamer. Op het Leeuwarder archief worden nog foto's van het oude gebouw bewaard. Van het oude klooster is naast de klooster kerk nog één gebouw blijven staan. Aan de westzijde van de Westerkerk staat nog steeds het zogenaamde patershuis, nu in gebruik bij een meubelhandel. Grote overwelfde kelders wijzen op de ouderdom van het gebouw, dat in 1569 de eerste en enige bisschop van Leeuwarden, Cunerus Petri, tot woning diende. In de jaren tussen 1510 en 1580 ontwikkelde het klooster der „Graauwe Begijnen" zich tot het rijkste van de stad. Toen in 1580 de rooms-katholieken het veld moesten ruimen voor de hervormden, stelde de stad zich in bezit van de kloostergoederen. De verschil lende delen van het klooster werden daarop aan belanghebbenden verhuurd. De klooster kerk werd achtereenvolgens gebruikt als pakhuis, timmerwerkplaats en brouwerij. Tuchthuis en Schouwburg. Tegen het einde van de zestiende eeuw nam de straatslijperij in Leeuwarden zulke vor men aan. dat de regering van de stad zich genoodzaakt zag „om hyer binnen den Stadt een Tuchthuys te funderen". Als plaats van vestiging koos men de kapel van het begij nenklooster. Gedeputeerde Staten van Fries land waren het met deze gang van zaken niet eens. Zij wensten een „Landschaps Tucht huis" en niet een "privé Tuchthuys der Stad Leeuwarden". Na lange onderhandelingen namen de Staten van Friesland het gebouw van de .stad over: „Om van hunluyden, door transpoort ende overdrachte, in eigendom te ver- crijghen den Grauwe Bagine Kercke, steande binnen derzelffde Stede in den Bagine Straete om tot eene gemenen lants Tuchthuys geholden ende ge- bruyckt te worden." (11 juli 1609). Lang heeft het „Lants Tuchthuys" niet bestaan. Al in 1614 werd op een landdag het besluit genomen „het Tuchthuys aff te schafen". Vijf jaar later, om precies te zijn 9 januari 1619, duikt de naam „sLands Tuchthuys" opnieuw op in de resoluties van Gedeputeer de Staten. Deze keer echter in geheel ander verband. In 1614 was de Engelse dichter Jan Jansz. Starter in Leeuwarden neergestreken. In de daaropvolgende jaren verzorgde hij met zijn rederijkerskamer „Och mocht het rysen" toneelvoorstellingen in de Westerkerk. Vooral van kerkelijke zijde rees verzet tegen deze ..heydense comoedien ofte schouspe- len". De Gedeputeerden, in die tijd niet ongevoelig voor kerkelijke kritiek, besloten daarop: „Is de deurswaerder van 't quartier gecommiteert ende geordonneert omme Jan Starter cum socijs 't gebruyck van sLands-Tuchthuys t' ontseggen." Hervormde Kerk. Ondertussen zat de kerkelijke gemeente van Leeuwarden in de moeilijkheden. Sinds de sluiting van de Oldehoofster kerk had men alleen de beschikking over de Grote Kerk en de Galileërkerk. Beide kerken konden op zondag alle toestromende gemeenteleden geen plaats meer bieden. Dit is er naar alle waarschijnlijkheid de reden van geweest, dat de stadsregering in 1619 het Lands Tucht huys terug kocht van de provincie. Pas in 1637 werd de kerk op een zodanige wijze verbouwd, dat „daarinne bequame- lycken gepredickt sail conen worden". De verbouwing van de kerk kwam in 1643 gereed. De kosten werden bestreden door de verkoop van graven a 50,per stuk. Al heel snel na de in gebruikneming bleek dat de kerk te klein was om alle gelovigen een plaats te bieden. In 1657 werd al voorgesteld de kerk te vergroten. Het bleef bij een voorstel. In de resoluties van de raad van 25 maart 1681 lezen we pas:

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1969 | | pagina 8