5 Dokter Asman zegt over deze zaak iets bij de behandeling van de reinheid van de straten en stegen: „Niettegenstaande de in 1856 uitgevaardigde en 27 september 1860 vernieuwde verordening betreffende de instandhouding, bruikbaarheid, reinheid, vrijheid en veiligheid der openbare wegen enz. vele en doelmatige bepalingen heeft vastgesteld om de zindelijkheid te bevor deren, kan men niet zeggen, dat deze bepalin gen steeds worden gehandhaafd. Zo wordt bij voorbeeld in artikel 27 verboden om, bij het slachten van beesten, bloed of drekstoffen op de openbare straat of in de daarnevens lopende goten te laten lopen of langs deze te vegen enz.; men behoeft echter slechts bij elke slach terij zijn ogen te laten rondgaan, om dadelijk te zien, hoe weinigen dit artikel schijnen te kennen. Zelfs de politie schijnt óf met het ver bod onbekend te zijn, óf de overtreding ervan niet te tellen." Dokter Kooperberg vertelt hoe het in die tijd hoorde: „De slagers werpen bloed, afval enz. dooreen in tonnen, welke worden afgehaald; voor het ogenblik zijn 91 tonnen bij 43 slagers in gebruik." Veel ergere dingen vertelt deze arts over het falen van de vleeskeuring. Deze werd verricht door niet-deskundige ambtenaren zonder weten schappelijke opleiding. Alleen hun routine stelde hen in staat ziekteverschijnselen op te merken. Toch werd er nog vrij veel vlees af gekeurd: in 1880 1700 kg rundvlees, 420 kg kalfsvlees, 100 kg varkensvlees. Dokter Koo perberg had de overtuiging, dat dit lang niet genoeg was. Leeuwarden is, zo schrijft hij, vol gens een „volkomen vertrouwbaar deskundige" het afzetgebied voor al wat tuberculeus vlees is, niet alleen uit Friesland, maar ook uit de naburige provincies. Het Friese vee heeft, aldus de schrijver, veel aanleg voor deze ziekte. Veel van dit vlees, dat voor de controle en het toe zicht ontoegankelijk is, gaat hier via de slagers naar de consumenten. Dan heeft hij het over het zogenaamde Amerikaanse spek, dat in grote hoeveelheden in talrijke winkels en winkeltjes werd verkocht, en ook over binnen- en buiten landse worstsoorten. Daarin kwam, zo zegt hij, veel meer ziek vlees voor dan op de normale wijze was na te gaan. Dr. Kooperberg geeft in het eind van de vorige eeuw al de oplossing: „Met het oog dus op het gebrekkig en niet des kundig toezicht, met het oog op de gezond heidstoestand der consumenten, ware het drin gend nodig, dat in deze gemeente ene openbare slachtplaats, een zogenaamd abattoir, werd op gericht, waar al het vee, voor de consumptie bestemd, geslacht en al het ingevoerde vlees nauwkeurig en wetenschappelijk onderzocht moest worden, om het zonder nadeel aan de man te kunnen brengen." Zijn wens zou in 1925 worden vervuld. Het Leeuwarder slachthuis van 1925 was aan vankelijk een centrale slachtplaats, waar de werkzaamheden konden worden verricht op de zelfde manier als dit daarvoor bij de slagers in eigen bedrijf gebeurde. De voordelen lagen wel in de eerste plaats in de mogelijkheden van een verbeterd toezicht. De vee- en vleeskeuring kon effektiever worden en met minder moeite wor den verricht. Ook voor de bewaring van het vlees kreeg het openbaar slachthuis grote bete kenis door de inrichting van een koelhuis, waarin elke slager zijn bergruimte kon huren. De koeltechniek had toen nog niet de perfektie en de verbreiding van nu gekregen; in de sla gerij werkte men met de staven ijs, die door speciale fabrieken werden geleverd. In het begin was het openbaar slachthuis uit sluitend bestemd voor de Leeuwarder slagers. Het was immers de hinderwet, die hen op ge meentelijk bevel derwaarts dreef. We zijn nu ver verwijderd van de oorspronkelijke doel stelling, al mogen we wel zeggen, dat het gro ter worden van Leeuwarden en de gestegen vleesconsumptie per hoofd van de bevolking een aanzienlijk zwaardere belasting op het Het vlees verlaat via een laadbaan het koelhuis Leeuwarder slachthuis hebben gelegd. Maar vooral de ontwikkeling van het grossierswezen heeft een sterke uitbreiding van de werkzaam heden teweeggebracht. De verzorgende functie breidde zich aanvankelijk uit tot de omgeving van de stad, daarna tot een groot deel van het land en ten slotte ook tot het buitenland. We kunnen de tegenwoordige situatie globaal als volgt weergeven: gemeente Leeuwarden25% rest provincie Friesland15% andere provincies (Groningen, Drente, Overijssel, Limburg)35% buitenland (Italië, Duitsland)25% Een grote uitbreiding van de vleesproduktie is sinds 1964 ontstaan doordat twee grossiersbe- drijven bij het Leeuwarder slachthuis zijn ,,in- getrouwd". Dat zijn Brada's Vleeschbedrijf N.V. en de Friese Coöperatieve Veeafzetvereniging F.C.E. Zij hebben in het slachthuis afzonderlijke koelruimten, afsnij- en afleveringslokalen en eigen kantoren. Brada huurt bovendien van de gemeente een stalling van rundvee. Dan is een tiental kleinere grossiersbedrijven in het slacht huis gevestigd. Zij beschikken over een ruime verkoophal en een snijlokaal voor de verkoop en bewerking van het vlees. De export van vlees naar Duitsland geschiedt met vrachtauto's met koelaggregaat, naar Italië gaat het vlees per spoor in koelwagens. Het slachthuis heeft een eigen spoorverbinding. Het Leeuwarder slachthuis is gespecialiseerd in de produktie van rund- en kalfsvlees. Var kensvlees wordt van elders aangevoerd. Het slachthuis fungeert hierbij vaak slechts als plaats van invoerkeuring, in andere gevallen wordt het van elders aangevoerde vlees in het slachthuis bewerkt en verhandeld. De uitbreiding van het Leeuwarder slachthuis wordt gemotiveerd door het sterk toegenomen aantal slachtingen. In 1962 werden hier 8.995 runderen geslacht, in 1968 23.368. Het aantal kalveren was in 1962 1.145 en in het afgelopen jaar 26.123. Op de modernisering van inrichting en werkwijze heeft deze enorme toeneming van het aantal slachtingen natuurlijk een grote in vloed gehad. De capaciteit vergroten en tegelijk vasthouden aan de traditionele werkwijze stelt onvervulbare eisen aan ruimte en mankracht. Het slachthuis van nu is niet langer een col lectieve werkplaats. We herkennen er eerder de fabriek in, die met een uitgebreide outillage de mogelijkheid heeft geboden het slachtproces tot „lopende-bandwerk" te maken. Dat zien we vooral in de nieuwe slachthal voor runderen, die twee etages heeft. De bovenste, met twee gemechaniseerde slachtlijnen, maakt het slach ten van veertig dieren per uur mogelijk. Bene den zijn de stalling en de ruimten voor het op vangen en bewaren van bijprodukten, zoals de huiden. Men wordt hier zijn stedelijke weerzin tegen het slachtproces gemakkelijker de baas dan in het oude slachthuis, al is het nog geen pretje het bungelende koebeest aan het begin van de baan te zien hangen, op weg naar de eerste bewerkingsfase, die het verwijderen van de huid inhoudt. Maar de kille sfeer van hygiëne en het fabriekmatige van het slachtproces wer ken egaliserend op het menselijke gemoed. Hier wordt rustig en toch efficiënt gewerkt door een rij mannen, die elk hun taak hebben. Er is niets te bespeuren van afval, want dat gaat meteen naar beneden. En aan het eind zien we het geslachte dier, zoals we dat later bij onze eigen slager aantreffen, na een korter of langer ver blijf in de koelhuizen, waarvan de koelcapaci- teit groot genoeg is om 110 ton vers geslacht vlees per etmaal te koelen. Dat komt globaal overeen met de slachting van 300 runderen, 300 kalveren en 100 varkens per dag. Het slachthuis is een bedrijf, waar koude en veel water dienstbaar zijn aan de hygiëne. Wie kleumend van dit alles heeft kennisgenomen, die kan zich warmen aan zijn bewondering over deze voortreffelijke inrichting. De werke lijke warmte en behaaglijkheid vindt men in de kantoren van directeur J. de Vries en hoofd opzichter J. Bonnema. Het laatste heeft een vernuftig opgestelde spiegel, waarmee de heer Bonnema ook achteruit over het veemarktter rein kan kijken. Zo kan hij de gaande en de komende man in de gaten houden en ingrijpen, wanneer de strikte hygiëne in het slachthuis niet zijn normale vervolg heeft bij de vlees- afhalende slagers. Dat zit in het algemeen wel goed, want de Leeuwarder slagersvereniging beschikt over uitstekende en brandschone trans portmiddelen. Maar soms komt een gehaaste slager nog wel eens een boutje halen, dat zo op de achterbank of in de kofferruimte van de auto wordt gedeponeerd. Na zijn bespiegeling van een dergelijke euveldaad wordt de heer Bonnema op een voor de betrokkene duidelijk waarneembare wijze zeer boos.

Historisch Centrum Leeuwarden

Leeuwarder Gemeenschap | 1969 | | pagina 5