Adema's Bouwbedrijf
In het
warmtecentrum
wordt U
Warmtewijzer
warmtecentrum Friesland nv
Verlengde Schrans 74 - Leeuwarden - Telefoon 20014, b.g.g. 26938
BUNGALOWBOUW
VERBOUW
ONDERHOUDSWERK
9
gedicht „Barend Krul" en het kattenverhaal
„leven en sterven van Jelle Gal" zijn bewaard
gebleven. Literaire waarde hebben ze niet.
Op 11 september nam F. H. met een rede af
scheid van „Minerva nos jungit". Dan al spreekt
hij, zeventien jaar oud, van het
„afscheid dat wij allen, misschien binnen
korte, misschien over langere tijd zullen
moeten nemen. Ik bedoel het afscheid van
het leven, en daardoor van deze aarde, van
deze dierbaren, van onze vrienden, van
alles wat wij bezitten".
In september 1852 liet F. H. zich inschrijven
aan de theologische faculteit van de universi
teit van Leiden. Hij vond een onderkomen op
de Hogewoerd bij Van Ewijk, „gepatenteerd
bidder of nooder ter begrafenis".
Om zich heen verzamelde hij een kleine kring
vrienden, onder wie ook Eelco Verwijs, later
archivaris-bibliothecaris van Friesland en sa
men met HaverSchmidt genoemd als vervaar
diger van het beruchte „Oera Linda Boek".
Haas, zoals zijn vrienden hem noemden, omdat
hij met zo'n vaart door de straten van Leiden
beende, was onder de studenten een geziene
figuur. Hij stortte zich met overgave in het stu
dentenleven. Maar het was niet allemaal rozen
geur en maneschijn. Soms werd zijn geloof
aan het wankelen gebracht, twijfelde hij of hij
wel de goede keuze had gedaan, maar schrijft
hij dan: „Doch telkens keerde ik terug tot het
ideaal mijner jonkheid".
Andere keren werd hij overvallen door zijn
melancholieke en weemoedige buien, dan ach
tervolgde de schim van de dood hem. Hij ver
zette zich tegen zijn gedachten, beschouwde ze
als iets onnatuurlijks. Zo werd Piet Paaltjens
geboren, de dichter van het trieste, weemoe
dige en sentimentele lied. H. probeerde de
donkere kant van zijn wezen van zich af te
schrijven, bespottelijk te maken, maar Piet Paal
tjens bleef zijn tweelingbroer. Daarom schuilt
er achter de gedichten een diepe tragiek. Haver
Schmidt spotte met zichzelf, met zijn eigen
aard.
Overgehaald door zijn vrienden, besloot hij een
aantal verzen op te sturen naar de Leidse stu
dentenalmanak. Later werden ze met een groot
aantal andere gebundeld en uitgegeven onder
de titel „Snikken en Grimlachjes".
F. H. zorgde voor een levensschets van de
„dichter" Piet Paaltjens. Hij zegt daarin o.a.:
Er zijn levensgeschiedenissen, die zich
uiterst moeilijk laten schrijven. Vooreerst
dewijl zo zoo aandoenlijk zijn, dat men er
Zuiderplein 35. Leeuwarden - Tel. 26041
SHV energiegroep
zich niet mee kan inlaten, of men moet
het uitsnikken van ontroering....
Van al zulke levensgeschiedenissen is die
van Piet Paaltjens de onbeschrijflijkste.
Men weet haast niets van hem en wat men
nog van hem weet is hartverscheurend.
Hoe dierbaarder hem iets is, des te erger
pleegt hij er mee te sollen en achter deze
ogenschijnlijk grappige manier van doen
versteekt zich een vreselijk geheim.
Heel typerend voor de bundel is het gedicht
„De zelfmoordenaar". Een klein gedeelte er uit
zegt al veel.
„Ha!" dus riep hij verwoed,
,,'k Heb een adder gebroed,
Neen, erger, een draak aan mijn borst hier!"
En hij sloeg op zijn jas,
En hij trapte in een plas;
't Spattend slik had zijn boordjes
bemorst schier.
En meteen zocht zijn blik
Naar een eiketak, dik
Genoeg om zijn lichaam te torschen
Daarna haalde hij een strop
Uit zijn zak, hing zich op,
En toen kon hij zich niet meer bemorsen.
Ondanks zijn weemoedige buien heeft H. in
Leiden een gelukkige tijd gehad. In 1858 vol
tooide hij zijn studie. Afscheid nemen van Lei
den was toen onvermijdelijk. Het viel hem
zwaar:
Ik voelde mij zo diep ongelukkig, dat het
waarachtig was of mij het hart zou barsten
in den boezem. Ik bad om tranen en kon
niet wenen.
Daar stoof Francois HaverSchmidt de koude
maatschappij in de armen.
H. ging in Leeuwarden bij zijn zuster wonen.
Op 7 oktober deed hij proponentsexamen in de
Haagse kloosterkerk. Nu was hij als predikant
beroepbaar.
In juli 1859 kwam er een beroep van de Her
vormde gemeente Foudgum/Raard. H. nam het
aan. Hij nam zijn intrek in de kleine pastorie
op de terp van Foudgum, een dorpje tussen
Holwerd en Dokkum.
De overgang van het Leidse studentenleven
naar het nog geen 150 inwoners tellende klei-
dorpje was erg groot voor H. Soms voelde hij
zich een banneling.
Alleen wil ik U wel zeggen, dat ik dikwijls
een erg verlaten gevoel had in mijn oude
pastorie.
De herfst kwam.... en dan stond ik wel
eens voor het raam en keek door de mist
naar het kerkhof naast de pastorie en vroeg
mistroostig of het maar niet beter was
daar stilletjes begraven te liggen. Dat wa
ren donkere, lelijke dagen.
De humor liet H. echter niet in de steek. Zo is
er een verhaal bewaard gebleven van een tocht
naar Leeuwarden, die hij regelmatig maakte om
de eenzaamheid te ontvluchten.
Eens, wat regende het toen, aanvaardde ik
toch de tocht. Ik had mijn hondje, Snuif
was zijn naam, meegenomen. Het beest
liep achter mij aan een touw, met drui
pende oren en druipende staart. En ik
voelde wel dat het arme dier zo zwaar
werd, hoe langer hoe zwaarder, zodat ik
het haast niet meer mee kon krijgen, en in
Leeuwarden gekomen, bleek het verdron
ken te zijn.verdronken in de regen.
In 1862 kon HaverSchmidt Foudgum verlaten.
Hij nam een beroep aan naar Den Helder. Daar
trouwde hij een jaar later met Jacoba Maria
Osti. Er werden drie kinderen geboren, een
dochter en twee jongens.
Het verblijf in Den Helder zou niet lang duren.
In 1864 verhuisde de familie naar Schiedam.
Waarschijnlijk zijn er twee redenen geweest.
Het salaris kwam van 500,op 1000,per
jaar en er waren in Den Helder moeilijkheden
gerezen met de kerkelijke gemeente. Moeilijk
heden, die H. evengoed gehad heeft in Schie
dam, waar hij de rest van zijn leven is geble
ven. Zijn positie als vrijzinnig predikant in een
orthodoxe gemeente was daar lang niet ideaal.
De innemende houding van H. heeft er zonder
twijfel voor gezorgd, dat er geen ernstige bot
singen kwamen, maar toch heeft de afwijzing,
door het grootste gedeelte van zijn gemeente,
H. pijn gedaan.
Toch wees hij andere aanbiedingen, zoals het
redakteurschap van de letterkundige afdeling
van het Handelsblad, van de hand. Hij voelde
het als zijn roeping de christelijke naastenliefde
uit te dragen. Het verhaal van de barmhartige
Samaritaan was zijn richtsnoer in het leven.
De erkenning die H. als predikant onthouden
werd, heeft hij wel op ander terrein gekregen.
Hij werd een gevierd spreker op bijeenkomsten
van het Nut, waar hij met de voorlezing van
zijn novellen veel succes oogstte.
Ondertussen ging H.'s strijd door: zijn gevecht
met zijn vijand en tegelijk zijn vriend, de
dood. Vijand door de verantwoordelijkheid, die
hij voelde voor zijn gezin en gemeente. Vriend
omdat iets onweerstaanbaars hem trok.
Zijn strijd is moeilijk geweest. De preken ge
tuigen er van. Voor de gemeenteleden moet het
luisteren naar HaverSchmidt weinig opwekkend
zijn geweest. In een van de laatste maanden
van 1885 preekte H. in de grote kerk van Schie
dam. Het werd een indrukwekkende preek. In
drukwekkend door de tragiek die er achter zijn
woorden school. De tekst was: Er is maar één
schrede tussen mij en de dood (Sam. 20 vs 3).
U wil ik het met mijzelf op het hart druk
ken, hoe een mens op den duur toch ook
van al dat schone en goede genoeg krijgt,
zo zelfs dat het tenslotte wenselijk wordt
er niet langer in te delen.
Is het een voorgevoel, dat de wereld niet
in staat zal zijn de droombeelden te ver
wezenlijken, die onze nog onrijpe geest ver
vullen, alle luchtkastelen, die een dweep
zieke verbeelding ons voortovert? Ik weet
het niet, maar een feit is, dat wij op het
keerpunt wenen om een ongekend geluk
dat voor ons verloren schijnt, om een leed
waarvoor wij vruchteloos een naam zoe
ken. En in die dagen verlangen wij naar de
dood.
Hij, de worgengel verstaat geen scherts,
wie hem spelend de hand reikt, die laat hij
niet meer los, die sleept hij mee tegen wil
en dank om in het eind hem neer te stor
ten in een eigenwillig gedolven graf....
Doch zo wij liefhebben en weldoen, geen
vrees.... Geloof, hoop en liefde deze drie
vergaan nimmermeer.
In 1891 stierf H.'s vrouw. Dit maakte voor hem
het leven nog zwaarder. Op 19 januari 1894
gaf hij de strijd met zijn worgengel op. Han
gend aan het gordijnkoord van zijn bedstede
werd hij gevonden. Schoenkrassen op het be
schot waren de zichtbare tekens van zijn laat
ste gevecht. H. TEN HOEVE