BOSHUISENGASTHUIS
wacht op restauratie
Twintig woningen
Aan het Jacobijnerkerkhof is de deur van het Boshuisengasthuis in het slot gevallen. Het vroeger altijd vrij toegankelijke hofje is
voor het publiek afgesloten. Ook het slaan met de oude klopper op de poortdeur zal geen effect meer sorteren. De laatste bewoon
sters zijn vertrokken, de portierswoning staat leeg. Toch is het gasthuis niet helemaal verlaten. In afwachting van de toestemming
om met de restauratie van dit eeuwenoude hofje te kunnen beginnen, heeft aannemer De Vries uit Eestrum aan de zijde van
het Luilekkerland een gat in de muur van een van de eenkamer woninkjes geslagen om hierdoor het voor de restauratie benodigde
materiaal naar binnen te brengen. Of er snel met de restauratie begonnen kan worden is momenteel nog de vraag. Alles hangt af
van het feit of de collatoren van het gasthuis er in zullen slagen de voorfinanciering rond te krijgen. Eén ding is echter zeker. Het
mooiste hofje van Leeuwarden is een restauratie zeker waard.
Meer dan drie eeuwen geleden is het Boshui
sengasthuis gesticht in de voormalige appel
hof van het Jacobijner klooster. Jammer ge
noeg is van het gasthuis niet een stichtings
brief bewaard gebleven. Toch is het jaar van
de bouw nauwkeurig aan te geven. Boven een
van de poortsjes is namelijk een steen inge
metseld met de letters:
A.V.E.
Ao M C D L II
De steen vertelt ons twee dingen. Het bouw
jaar (1652) en de naam van de stichteres. Het
woordje ave is niet alleen bedoeld als groet.
De letters A, V en E zijn tevens de initialen
van Anna van Eysinga, stichteres van het
gasthuis.
Anna van Eysinga was de in 1594 geboren
dochter van Juw van Eysinga en Rinthje
Riencksd van Gratinga. In september 1618
trouwde zij met Here Upckes van Burmania,
volgens zijn grafschrift tijdens z'n leven „Rit
meester over een Compagnie Harkebusiers."
In 1632 stierf Here van Burmania. Drie jaar
later, in 1635, hertrouwde zijn vrouw met
Philip van Boshuisen.
Philip van Boshuisen werd in 1584 geboren
als zoon van Arent van Boshuisen, drossaard
van Arkel en Gorinchem en Geertruyd van
der Aa. Na hun huwelijk vestigden Anna en
Philip zich op Juckema state bij Stiens. In
1644 werd Philip van Boshuisen gekozen tot
Grietman van het Bildt, terwijl hij van 1640
tot 1645 tevens voor het Bildt gevolmagtigde
was op de landdag. In 1652 stierf Philip van
Boshuisen. Nu is er altijd beweerd dat Anna
van Eysinga ter herinnering aan haar overle
den man het Boshuisengasthuis heeft ge
sticht. Het samenvallen van het stichtingsjaar
van het gasthuis en het sterfjaar van Philip
zal wel de oorzaak zijn van deze bewering.
Toch lijkt dit niet helemaal in overeenstem
ming te zijn met de feiten.
Op het stedelijk archief van Leeuwarden
worden de consentboeken bewaard. Ze bevat
ten de aktes van de verkoop van onroerende
goederen. In het groot consent boek van 1651
is een akte te vinden waaruit blijkt dat Jacob
Jacobs Fasla „wijnheer en burger binnen
Leeuwarden" en Claes Can ..schepen van de
stad Leeuwarden" bekennen door crachte
deses vercoft en in eerware eigendom over
gedragen te hebben sulx door hier to neffens
aen de wel E. here Philips van Boshuisen,
Grietman van der Bilt etc. en Mevrou Anna
van Eisinga dogter residerende binnen voor
noemde stede sekere bomen en plantagie met
twee boemtuinen daerin sampt somer en
duiwe huiske beneffens dien alle 't gene daer
in om en aen behoort aerd, spyeker en nagel
vast sijnde gelegen in meergenoemde
stede omtrent Jacobiner kerekhoff staende
noortwaarts tot aen de woningen op de nije-
buiren voor de summa van achthondert
guldens"
In het klein consent boek van hetzelfde jaar
bevindt zich nog een akte, die als verkopers
van „seeckere earner staende binnen deser
stede op Jacobijner kerkhoff" noemt Agge
Rinties en zijn vrouw Grietie Alberts dogter.
De kopers zijn in dit geval eveneens „Heere
Jr. Philippus Van Boshuisen Grietman opter
Bilt en Mevrou Anna van Eysinga, echtelui-
den".
Uit beide aktes blijkt dus zondermeer, dat
Philip van Boshuisen en Anna van Eysinga
samen grond gekocht hebben op de plaats
waar nu het Boshuisen gasthuis staat. Het ligt
daarom ook voor de hand te veronderstellen,
dlat ze samen hebben besloten tot de bouw
van het gasthuis. Toen in het jaar van de
bouw Philip van Boshuisen stierf, zal bij
Anna van Eysinga wel het idee gerezen zijn,
het hofje de naam van haar overleden man te
geven.
Het gasthuis bestaat uit 20 éénkamerwonink-
jes en een portierswoning. Ze liggen om een
bleek. De ingang van het gasthuis is gelegen
aan het Jacobijnerkerkhof, terwijl er ook een
verbinding is met de Nieuweburen. In deze
verbindingssteeg staan de „masale secreten",
omdat er in de bijzonder kleine woninkjes
geen plaats was voor deze toch wel onmisbare
appartementen.
Twee poortjes geven toegang tot het gasthuis.
Aan beide is in de loop der jaren wel wat
veranderd, maar de twee stenen met het op
schrift uit het bouwjaar zitten nog op hun
plaats. Ze vertellen ons:
„Het geen hier staet, uyt nijt oft haet
doch niet beschout"
„Tot armoedts hulp en weduws troost is
het geboudt"
Anna van Eysinga, die vanaf 1637 tot aan
haar dood voogdes was van het Old Burger
Weeshuis, was blijkbaar een vrouw, die veel
op had met de armen en hulpbehoevenden.
In 1655 overleed zij. Met haar tweede man
ligt ze begraven in de kerk van Stiens, waar
hun prachtige grafzerk nog is te zien. Beiden
zijn ze levensgroot uitgehouwen in de steen.
Anna van Eysinga heeft bij haar leven een
uitvoerig testament gemaakt. Het begint met
de woorden:
„In den name des Heeren amen.
Alsoo niet seeckerder is dan den doot en
ter contrarie niets onsekerder als den tijt
en uyre van dien, sulx bedenkende en ter
herten nemende heb ik juffrou Anna van
Eysinga weduwe van den Ed heere Jr
Philippos van Boshuisen, in tijden Griet
man van der Bilt nietsten hartelyck sijn
de, doch mijn verstandt volcomen mach
tig, voor mij genomen deser werelt niet te
willen overlijden sonder eerst en alvo
rens van mijne goederen, mij van Godt
Almachtig verleent te hebben gedispo-
neert sulx doende door dese mijn testa-
mente en laaste wille in volgende ma-
niere"
Vreemd genoeg is in het testament, dat op 19
oktober 1652 werd opgemaakt, niets te vinden
over het Boshuisengasthuis. Het lijkt dan ook
voor de hand te liggen, dat Anna van Eysinga
voor het gasthuis een afzonderlijke regeling
heeft getroffen. Waarschijnlijk heeft ze het
toezicht op het gasthuis en ook het recht van
begeving der kamers opgedragen aan de kin
deren van Jr Sjuck van Burmania, een neef
van haar eerste man. Door vererving kwam
het recht van begeving in handen van ver
schillende families. Zo komt het ook dat het
gasthuis verdeeld is in twee afdelingen: de
Lycklama-kant aan de westzijde en de Haer-
solte-kant aan de oostzijde. Beide kanten
hebben eigen bezittingen en ook enkele bezit
tingen gemeenschappelijk. Van de opbrengst
van de bezittingen is jarenlang het gasthuis
onderhouden.
De gratis wonende vrouwen kregen jaarlijks
een hoeveelheid turf. Omdat de bezittingen
van de Lycklama kant groter waren dan die
van de Haersolte kant kregen de vrouwen
aan de westzijde ook nog een kleine geldelijke
uitkering. Zo kwam het ook dat men in Leeu
warden sprak van de „rijke kant en de arme
kant" van het gasthuis.
Het recht van begeving van een woning in
het gasthuis was voor de adellijke families
vroeger een begerenswaardige zaak. We moe
ten over die „liefdadigheid" echter niet al te
verheven gedachten hebben. Het bezit van
zo'n woninkje stelde een familie immers
prachtig in staat een oude en onbruikbaar
geworden dienstbode „weg te werken".
Omdat het gasthuis gebouwd is in de appelhof
van het Jacobijner klooster waren de beheer
ders ook verplicht jaarlijks een vastgesteld
bedrag te betalen aan de rentmeester van de
geestelijke goederen. Dat blijkt uit de „Reeke-
ninge, bewijs en reliqua gedaan bij D Johan
nes van Beucker, Rentemr. der kerkelijke en
geeestlijke goederen" van het jaar 1743. De
Grietmannen Andringa en Haersolte betalen
dan 3 gulden en 11 stuivers voor ,,'t gasthuis
bij 't Jacobijner kerkhoff".
10