Vijftig miljoen voor verpozing in de vrije
(kunst)natuur
Groene Ster staat fraai op papier.
Het tijdstip lijkt niet gunstig te zijn om
over openluchtrecreatie te schrijven,
want voor zwemmen, zonnen en zeilen is
het seizoen voorbij. De natuur bereidt
zich voor op de winter en wij bereiden
ons dus voor op binnenhuisvermaken.
Een boeiende bezigheid voor de huis
kamer is het lezen van het onlangs ver
schenen rapport over de „Groene Ster",
zijnde dit het grote recreatiegebied, dat
wordt aangelegd aan en om de Kleine
Wielen en de Grote Wielen. Het begin
is al aanwezig in de vorm van het zwem
bad Kleine Wielen met daarbij de „zon
neweide". Volgend jaar komt de cam
ping gereed en dat zal een volgende
stap zijn op de lange weg naar de vol
tooiing. Het ontwikkelingsprogramma
noemt onderdelen die voor 1980 gereed
moeten zijn, terwijl andere eerst na dat
jaar in uitvoering zullen komen. Er lig
gen dus nog heel wat zomers tussen het
moment van verschijning van het plan en
de voltooiing van de uitvoering. Maar
dat hoeft natuurlijk niet te betekenen dat
het op recreatie beluste publiek al die
tijd buiten het terrein moet worden ge
houden. Integendeel, er kan intussen van
het voltooide een goed en dankbaar
gebruik worden gemaakt gelijk nu al
met het zwembad en bijbehoren ge
beurt. Het totale recreatiegebied is bo
vendien zeer ruim bemeten voor de be
hoefte van het ogenblik en deze reserve
zal eerst aangesproken hoeven te wor
den als Leeuwarden verder in inwoner
tal toeneemt en de omgeving van de
stad, vooral in oostelijke richting, een
versterkte woonfunctie krijgt. Bovendien
hebben we momenteel de 50,7 miljoen
niet klaarliggen om het hele werk in
één keer tot stand te brengen.
De benaming „Groene Ster" voor het
recreatiegebied Grote Wielen en Kleine
Wielen is niet een reclamekreet van
het gemeentebestuur van Leeuwarden
eventueel in samenwerking met Tie-
tjerksteradeel, op welker grondgebied
deze voorziening wordt aangelegd. In
het voorjaar van 1964 werd een door
de Rijks Planologische Dienst opgestel
de „Structuurschets voor de ruimtelijke
ontwikkeling van de openluchtrecrea
tie" door de regering aanvaard als al-
emene achtergrond van het te voeren
eleid. In deze structuurschets waren
elf „Groene Sterren" opgenomen als
elementen van formaat voor dagrecrea
tie. Deze „Groene Sterren" liggen
hoofdzakelijk bij de randstad en daar
buiten werd ook aan Leeuwarden en
Groningen zulk een groenelement van
formaat toegewezen. In de in 1966 ver
schenen tweede nota over de ruimtelijke
ordening in Nederland is het aantal van
deze grote groenelementen uitgebreid
tot 28, maar toen had Leeuwarden in
beginsel de buit al binnen, als een
voortzetting en uitbreiding van het
Kleine Wielen-projekt.
Het nu verschenen plan is het eerste in
den lande, dat in dit kader het licht
heeft gezien. Het werkstuk, dat alleen
al op papier een zeer goede in
druk van het projekt geeft, is van
een Delftse groep architekten en stede
bouwkundigen, te weten de heren
Van Embden, Choisy, Roorda en Eysin-
ga, Smelt en Wittermans. Voor de coör
dinatie van het werk stelden b. en w.
van Leeuwarden, in overleg met hun
Tietjerksteradeelster collega's, een advi
serende commissie in, onder voorzitter
schap van wethouder Tiekstra en met
als leden de burgemeester van Tietjerk-
steradeel, mr. W. M. Oppedijk van
Veen, de direkteur van de Provinciale
Planologische Dienst, ir. D. Tuinstra, de
hoofdingenieur-direkteur van het Staats
bosbeheer in Friesland, ir. J. Vlieger,
de hoofdingenieur-direkteur van de
Rijkswaterstaat, direktie Friesland, ir.
D. H. van der Werf, de consulent van
de openluchtrecreatie van het ministerie
van C.R.M., ressort Noord, drs. A. V. J.
den Hartogh en de direkteur van de
gemeentelijke dienst voor Sport en Re
creatie, de heer A. Th. Bijkerk. Nu dit
gezelschap is uitgestudeerd, zullen b. en
w. van Leeuwarden zich op het plan be
raden en dan heeft de raad uiteraard
het laatste woordde toekomstige
Leeuwarders zullen zich ter plaatse on
getwijfeld op een verantwoorde manier
kunnen recreëren!
Bij dit artikel zijn twee kaarten gerepro
duceerd. De ene geeft de bestaande
situatie aan en de andere vertelt u hoe
het in de omgeving van de Kleine Wie
len en de Grote Wielen gaat worden.
Een vergelijking van beide kaarten leert
allereerst, dat er wel het een en ander
gaat veranderen met het water. Zuide
lijk van de straatweg naar Groningen
kennen we van ouds de Kleine Wielen
en de Merriedobben. Westelijk van de
Kleine Wielen komen er twee plassen bij
(hier is men al mee bezig) en de Merrie
dobben worden opgenomen in een gro
ter geheel, met westelijk daarvan nog
een plas. Noordelijk van de Groninger
straatweg zullen we ons blijvend kunnen
verheugen in de aanwezigheid van de
Grote Wielen en ook de Sierdswiel,
noordelijk daarvan, blijft bestaan. Maar
tussen deze beide komt een brede ver
binding, met een noordelijke en daarna
oostelijke uitloper naar de Rijd.
Bekijkt u de kaart van het plan verder,
dan valt op, dat de bebossing in het
zuidelijke deel (Kleine Wielen) zich over
vrijwel het hele terrein uitstrekt, terwijl
een dergelijke begroeiing ten noorden
van de Groningerstraatweg tot het wes
ten, een strook aan de noordkant en
een aantal percelen in het westen be
perkt blijft. De rest staat op de kaart als
natuurgebied en dit betekent, dat daar
eigenlijk maar weinig verandert.
Het rapport geeft hierop als toelichting,
dat vooral het noordelijke deel een be
langrijke begroeiing bezit. In het bijzon
der worden genoemd de Rijd, de
Sierdswiel en de Houtwielen met hun
oeverstroken, voorts de oostelijke oever
van de Grote Wielen en de Rijperker-
kervaart met aangrenzende petgaten en
de half-natuurlijke graslanden in de pol
der de Warren en een deel van de Rij-
perkerkerpolder. Bij de inrichting van
het gebied moet aan de natuurweten
schappelijk belangrijke delen een spe
cifieke funktie worden gegeven. Hier
kunnen de rustige recreant die zich voor
de natuur interesseert, en de weten
schappelijke onderzoeker vinden wat zij
zoeken. Globaal gesproken zal het zui
delijk deel meer ingesteld zijn op de
massale recreatie en het noordelijke op
de individuele.
De ontwatering van de Groene Ster is
een moeilijke zaak. Aan de kant van
Leeuwarden vinden we eerst een strook
zeeklei en dan komt het veengebied,
met de meren en plassen. Het oostelijke
deel heeft op vrij geringe diepte zand
grond. Het lage midden vertoont de
karakteristiek van het „Lage Midden"
van Friesland: de landerijen komen ge
makkelijk blank te staan. Een sterk ver
beterde bemaling (vooral in het noor
delijk deel), hier en daar drainage en
terreinophoging moeten de nodige ver
betering brengen. Grond voor opho
ging komt vrij bij het vergraven van het
land, dat voor het water moet wijken.
Ook is grond te halen uit de meren en
plassen. Bij dit alles moet wel worden
bedacht, dat op deze manier in hoofd
zaak veengrond wordt gewonnen. Door
vertering en „klink" gaat een aanzien
lijk deel daarvan op de duur verloren.
Wordt het veen uit het terrein gegraven
10