Door Brandmeesters worden de gevraagde adressen ingezonden.
Afschrift aan Commandant Schutterij. 13-5-1820, 4.
Verzoek van Brandmeesters om de aftredende rentmeester R. Ruitenschild te ge
lasten zijn rekening 1819 af te leggen, en het administratieboek aan zijn opvolger
A.M. de Boer te overhandigen. 23-9-1820, 10.
Toezending door Gouverneur van uittreksels uit enige brandreglementen.
(Prov. Blad, 113).
In advies gehouden. 13-2-1821, 4.
Toezending door Prof. G. Bakker te Groningen van een boekje, houdende reddings
middel voor mensen bij brand.
Bij de leden laten circuleren. 10-9-1823, 1.
Verzoek van Garnizoens Commandant om de nachtwachten te gelasten bij ontdekking
van brand terstond de Hoofdwacht kennis te geven, opdat dan terstond alarm kan wor
den geslagen.
Aan Commissaris van Politie wordt de uitvoering opgedragen.
4-12-1827, 3.
Inzending door Opperbrandmeester van Verslag der Brandweer.
R5-1-1829, 5.
Voorstel van Opperbrandmeester, om in navolging van Haarlem 2 deskundigen aan
te stellen om het hooi bij de ingezetenen van tijd tot tijd op broei te onderzoeken,
door steken.
Commissaris van Politie wordt verzocht 2 geschikte politiebedienden hiervoor aan te
wijzen. 15-7-1830, 7.
Inzending door Opperbrandmeester van Verslag Brandweer 1830, onder mededeling,
dat het volgende aantal spuitgasten ontbreekt, n.1.:
spruit no. 1 - 33.
"2-32.
"3-24.
"4-52.
Totaal 142.
Verslag wordt in Raad gebracht.
Brandmeesteren worden verzocht een aantal manschappen voor te dragen.
8-1-1831, 6.
Aanbieding van het verslag in Raad.
Door Raad wordt aan B. en W. overgelaten de ontbrekende 142 spuitgasten aan te vul
len. R17—1 1831, 4.
Inzending door Opperbrandmeester van Verslag Brandweer 1831, met mededeling,
dat de brandblusmiddelen in orde, en de manschappen voltallig zijn.
10-1-1832, 10.
Besluit Ged. Staten, houdende aanvulling op het Reglement ter voorkoming en
blussing van brand in de gemeenten ten plattenlande in Vriesland.
(Prov. Blad 1828, N160). 20-3-1832, 1.
Toezending door Gouverneur van afschrift van missive van Min. van Binnenl.
Zaken aangaande de uitvoering van een vaste Brandwacht, zoals te Utrecht bestaat.
Gesteld in handen van Brandmeesters binnen de wallen. 29-12-1832, 7.
Het wordt onnodig, zelfs nadelig geacht hier het stelsel van Utrecht in te
voeren. 12-1-1833, 24.
Inzending door Opperbrandmeester van het Verslag van de dienst der Brand
spuiten over het laatste kwartaal 1832 en le halfjaar 1833.
Met voorstel de nachtwacht 's zomers tot 5 uur, 's winters tot 7 uur aan de wacht
te doen verblijven.
Door Raad besloten door B. en W. voorzoveel nodig, in dit voorstel te doen voor
zien. R24-9-1833, 3.
Inzending door Opperbrandmeester van Verslag der Brandweer over laatste half
jaar 1833 en le halfjaar 1834.
Alles verkeert in goeden staat. 9-8-1834, 13.
Inzending door Opperbrandmeester van Verslag der Brandweer over 1835, met be
richt, dat de brandblusmiddelen binnen en buiten de wallen zich in goeden staat be
vinden. 22-3-1836, 9.
Voorstel van Commandant Schutterij om bij brand de klok in de Nieuwe Toren te
doen kleppen, teneinde het brandpiket te alarmeren.
Opperbrandmeester heeft hiertegen bezwaar, daar er meermalen loos alarm wordt ge
geven.
Opperbrandmeester wordt aangeschreven om, zodra hij voldoende zekerheid heeft, dat
brand is ontstaan, door de klokluider de klok te doen kleppen.
15-4-1837, 9.
Inzending door Opperbrandmeester van het jaarlijks verslag der plaats gehad
hebbende branden gedurende het laatste jaar, aangaande het brandblusmateriaal en
personeel
Voorstel of tegen de winter niet moet worden gevolg gegeven aan Art. 18 en 21 van
het Brandreglement.
In advies gehouden. 13-10-1838, 16.