509.
Opmerking door Ged. Staten, dat Art. 21 der Verordening van Policie van
29-12-1835 in strijd is met de bepalingen, vastgesteld bij de Wet 6-3-1818 (St. 12),
en dat in dit Art., en ook in het 3e lid der Verordening van 5-12-1836 moeten wor
den weggelaten de woorden of onvermogen".
In Raad gebracht. 27-5-1837, 2.
Gesteld in handen van Commissie:
Mrs. I. Eekma, N. Fockema, C.C.C. Warmolts. R3-7-1837, 3.
Op voorstel der Commissie worden de woorden "of onvermogen" in Art. 21 weg
gelaten. R9-10-1837, 9.
Verzoek van M. Miedema, koopman, wonende op het Schavernek, om vergunning
een aak, gebruikt wordend voor opslag van beenderen, en liggende in het Zaailand,
die hij volgens aanzegging moet verwijderen, aldaar te mogen laten liggen.
Afgewezen. 29-6-1839, 25.
Herhaald verzoek: wederom afgewezen.
Binnen 4 dagen moet de schuit zijn verwijderd, gelijk door de politie reeds is aange
geven. 20-7-1839, 11.
Verzoek ten derden male.
Wederom afgewezen. 3-8-1839, 15.
In verband met het vervallen van de ligplaats bij besloten water van de Har-
linger, Sneker en andere trekschepen, volgens de Keur van 15-12-1832, tengevolge
der afgraving van het bolwerk, wordt deze ligplaats voor het vervolg bepaald achter
de palen aan de Stadswal aldaar.
Wordt bij publicatie bekend gemaakt. R14-11-1839, 4.
Verzoek van J.K. Ruitenschild, namens zijn moeder:
Wed. Ruitenschild, houdende klacht over het bestendig liggen voor haar wal van een
mattenschip, en het vervaardigen van matten daarop.
Verzocht wordt een andere ligplaats aan te wijzen.
In verband met het bericht van Commissaris van Politie wordt het verzoek toegestaan,
en het schip door tussenkomst van de Stadsmarktmeester een andere ligplaats aange
wezen. 26-5-1840, 8.
Verzoek van Douwe Aukes Kootstra, winkelier op het Vliet, om toestemming een
aan hem in eigendom behorend snikschip voor zijn wal te mogen leggen, onverschillig
of hij al dan niet aan het laden en lossen is.
Afgewezen, in verband met Publicatie van 6-12-1819, N44-12-1841, 16.
Voorstel van Commissaris van Politie om een politieverordening vast te stel
len, waarbij op een geringe boete en bij herhaling gevangenisstraf, wordt verboden
schepen te leggen aan de nieuw aangelegde gedeelten der stedelijke wallen, met uit
zondering van die bij -de voormalige Hoekster- en Tuinsterpoorten.
In Raad gebracht. 3-5-1842, 6.
Door Raad wordt, in verband met het leggen van schepen aan de afgegraven ge
deelten van de stadswal, waarbij door het uitleggen der planken en spelen der kinde
ren, het plantsoen beschadigd wordt, verboden met schepen te gaan liggen aan de af
gegraven gedeelten der stadswallen, met uitzondering van bij de voormalige Hoekster-
en Tuinsterpoorten, op straffe van een boete van 1,tot 7, of, bij herhaling
1 - 3 dagen gevangenisstraf.
(Publicatie 17-5-1842). R12-5-1842, 15.
Door Ged. Staten voor kennisgeving aangenomen en in archief gedeponeerd.
R 9-6-1842. 1.
Verzoek van Trijntje Gerrits, huisvrouw van Wieger Pieters van der Woude, win-
keliersche in porcelein, alhier, om vergunning met een door haar aangekocht, en te
bewonen grootschip, waarin zij haar handel zal uitoefenen, te mogen liggen aan de
afgegraven stadswal, ten Oosten van de Wirdumerpoortonder voorwaarde aldaar voor
eigen rekening een brugje te maken, en het schip niet aan de wal vast te leggen.
Afgewezen. 12-11-1842, 10.
Voorstel van Stads Marktmeester om wijziging van enige artikelen in de Keur
van 15-12-1832, omtrent de ligplaats der schepen bij besloten water, noodzakelijk ge
worden door demping van een gedeelte der Oude Gracht tussen Ruiterskwartier en
Zaailand
Gesteld in handen van Directeur van Politie. 29-12-1845, 15.
Missive van Directeur van Politie, ter voldoening aan besluit B. en W. 29—12—
1845, 15., en onder terugzending der stukken van de Marktmeester, houdende, dat bij
de daarbij voorgestelde verandering in Artikelen 1, 2, 3, 4, 6, der Verordening van
Politie 15-12-1832, omtrent de ligplaatsen van schepen bij besloten water volkomen
goedkeurt en derhalve adviseert om deze gunstig aan de Raad ter vaststelling voor
te dragen. 7-1-1846, 6.
Rapport van B. en W. dat, tengevolge van de demping der Oude Gracht in de
ligplaats der schepen bij besloten water op een andere wijze moet worden voorzien
dan bepaald bij de stedelijke Publicatiën van 15-12-1832 en 3-12-1839.
Door Raad besloten deze in te trekken en te vervangen door de door B. en W. aange
bodene
Deze publicatie bevindt zich in de lias.
Is echter niet aanwezig. R8-1-1846, 21.
Publicatie van 14-1-1846 door Ged. Staten voor kennisgeving aangenomen.
R19-3-18463.