WERKGELEGENHEID NA OORLOG
AANZIENLIJK VERRUIMD
11
'T KLEINE KRANTSJE
Inkomen mag echter nog wel wat stijgen
,IIet is Friesland en dus ook Leeuwarden gelukt de werkgelegenheid te vergroten op
een wijze en in een omvang, die weinigen na de oorlog voor mogelijk hebben gehouden".
Dit zijn de woorden van Mr. E. Foppes, directeur van het Economisch Technologisch
instituut Friesland (ETIF). Friesland kende een enorme industriehonger. Iedereen en
dies werd met open armen ontvangen. Nu deze honger enigszins gestild is zal men voor
de toekomst op kwaliteit moeten letten. De eisen moeten hoger worden gesteld en dan
moet er in een stad als Leeuwarden nog heel wat gebeuren. De trekkracht van Leeu
warden moet nog groter worden. Friesland had in 1964 nog een vertrekoverschot van
mgeveer 1650 personen (Leeuwarden ongeveer 450). In vergelijking met Groningen en
Drente een eigenaardig beeld, want deze twee provincies boekten reeds een vestigings
overschot.
aan 17.3 pet van de Leeuwar
der beroepsbevolking. Sedert
de volkstelling in mei I960 is
dit aantal nog aanzienlijk
toegenomen.
De inkomensstijging na de
oorlog was in Leeuwarden
minder groot dan die voor ge
heel Nederland. In Friesland
was de stijging daar het
grootst, waar de industriali
satie zich het meest Het gel
den Van 1946 tot 1958 steeg
in Dantumadeel bijvoorbeeld
het gemiddeld inkomen per
inwoner met bijna 200 pet, in
Drachten met 184 pet, in
Leeuwarden met 140 pet en in
Nederland met 160 pet.
Het feit dat Leeuwarden in
groei achterblijft bij het lande
lijke gemiddelde vereist een
toeneming van stuwende func
ties; vestiging van een uni
versiteit, grote laboratoria of
instellingen van landelijk be
lang. Deze instellingen komen
er voorlopig niet het ziet
daar althans nog niet naar
uit. Vestiging van industrie-
en en niet alleen als werk
verschaffing voor ongeschool
den doch hoofdzakelijk
voor beter geschoolden is een
noodzaak. Friesland moet
geen provincie worden, waar
uit de besten wegtrekken. De
eis van kieskeurigheid geldt
niet alleen op het gebied van
de industrievestigingen, maar
op velerlei terrein. Het is al
verschillende malen voorge
komen dat het ETIF indus
trieën afgeraden heeft zich
hier te vestigen omdat het
peil naar de mening van het
ETIF te laag lag. Waarom?
In het technisch onderwijs is
een zeer grote belangstelling:
van 1500 leerlingen na de
oorlog tot 6500 nu, van 9 op
19 scholen. Meer scholen is
niet nodig, het streven is
naar het kwalitatieve: er is
behoefte aan een nieuwe HTS,
nieuwe UTS'en en i.t.o. oplei
dingen (individueel technisch
onderwijs). Als symptonen,
dat Leeuwarden ook op dit ge
bied nog lang niet genoeg
biedt kan men wij zen op het
ontbreken van een lyceum en
een Daltonschool. Dit zal
voortdurend de aandacht moe
ten blijven houden. Een sta
bilisatie op laag niveau stuit
de inderdaad enorme groei
van na de oorlog.
3e naoorlogse ontwikkeling
leeft een totale ommekeer in
friesland teweeg gebracht. In
.947 het eerste jaar waar
fan officiële cijfers bekend zijn
- werkte 34 pet van de be-
oepsbevolking in de land-
iouw en 17 pet. in de indu-
trie. Nu is deze verhouding
;elijk (23 pet.); een groei van
9.000 werkplaatsen tot 32.000.
let aantal werkplaatsen in de
..eeuwarder nijverheid groei-
le van 1950 met 4800 tot 1963
net 7700. Het zijn allemaal
irachtig klinkende cijfers,
naar toch moet men conclu-
eren, dat Leeuwarden wel
pgroeit met de Friese ver-
oudingen, maar nog ver
jaehterblijft bij de landelijke
:n de noordelijke provincie-
oofdsteden. In de afgelopen
5 jaar nam de Leeuwarder
evolking toe met 10 pet.
(oor de provincie bedroeg de
jroei in dezelfde perriode 6
iet. en over geheel Nederland
2 pet. Vergelijkbare steden
ls Maastricht, Hilversum en
Ireda namen echter twee
ïaal zo snel toe in bevolkings-
mvang (20 pet). Assen en
Mr. E. FOPPES
Zwolle groeiden respectieve
lijk 36 pet. en 19 pet.
Belangrijk zijn in dit ver
band de cijfers van vestiging
en vertrek. Alleen in de jaren
1953 en 1961 had de gemeente
een klein vestigingsoverschot.
In alle overige jaren kende
de stad een kleiner of groter
vertrekoverschot, variërend
van 963 personen in 1957 tot
17 personen in 1961.
De grote vertrekoverschot-
ten houden niet alleen de
groei van de bevolking tegen,
maar zij werken ook nadelig
op de bevolkingsopbouw. Er
gaan meer jongeren weg dan
er bijkomen.
Door deze gang van zaken is
de beroepsbevolking in Leeu
warden in de afgelopen jaren
weinig toegenomen. Tussen de
volkstellingen van 1947 en
1960 was eigenlijk van geen
enkele toename sprake, juist
omdat Leeuwarden zoveel in
woners boven de 65 telt. An
derzijds door het feit dat veel
jongeren langer een school
opleiding blijven volgen al
vorens een betrekking te aan
vaarden. (Na de oorlog 44 pet
van de kinderen, thans 90
pet). Overigens stak Leeu
warden wat betreft verande
ring in grootte van de be
roepsbevolking gunstig af bij
de hele provincie, want hier
liep de totale beroepsbevol
king terug met 8.7 pet. Al
leen Dokkum, Sneek en
Drachten boekten een toene
ming.
De beroepsbevolking in de
nijverheid nam toe in Leeu
warden, terwijl in de diensten
sector het aantal gelijk bleef,
en de agrarische beroepsbe
volking een verdere daling
onderging. De groei van de
personeelsomvang in de in
dustrie dateert overigens voor
al van 1958 bij de mannen
voor 85 pet en bij de vrou
wen zelfs voor 100 pet tenge
volge van de vestiging van
enkele nieuwe belangrijke be
drijven. De geringe groei van
de Leeuwarder beroepsbe
volking ondanks een be
hoorlijke groei van de indus
trie is alleen mogelijk
dankzij een behoorlijk foren
sisme. Bij de volkstelling van
mei 1960 bleken er 3719 man
nen en 1294 vrouwen te zijn
die dagelijks naar Leeuwar
den kwamen om er te wer
ken! Dit is een aantal gelijk