Sportclub Leeuwarden glorieus kampioen
Hier lachten opa en oma om
'tKostlukke
skone
l]
ENAULT
1
OSIER
'T KLEINE KRANTSJE
VOOR
NAAR
SPANJAARDSLAAN 162 - LEEUWARDEN -TELEF. 05100-20043
Onderwijzer: „Zeg eens,
Jantje, weet jij nu wel,
waarom er eigenlijk vacan-
tie is?"
Jantje: „Ja, meester, omdat
we anders te knap worre".
„U wou er immers over
klagen, mijnheer, dat de
eieren zoo klein waren die
U besteld had. Nou hier is
de schuldige, Uwes kunt
uw gang gaan".
Slechts één jaar heeft het (eerste) voetbalelftal van de Sportclub Leeuwarden nodig gehad om op te rukken van de vierde naar de
derde klas van de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond: met vlag en wimpel kon het kampioenschap worden behaald. Hier zijn ze, de
mannen, die aan het verwerven van dit mooie succes hebben meegewerkt: staande v.l.n.r.: Catharinus Bouma (geblesseerd), leider Dukke
de Zee, Jopie Pragt, Jan Hondema (geblesseerd), Otto Hoekstra, Henk ie Biesma, Klaas Delgrosso, Hans Schürhoff, invaller Leen Split, in
valler Ello Sterenberg en grensrechter Gutman; voorste rij: trainer Jitse de Groot, Herman Juckers, Gerrit Jan Huizinga, Gerrit Stroetenga,
Ido Bunnig, aanvoerder Hampie Bakker en Henk Keuning.
Rust.
„Het huis, het geld, alles wat wij hebben, komt van mij.
Zeg zelf, Hannes, wat had jij vóór we trouwden
„Wat ik had Wel drommels, tust had ik. Me dunkt, dat
was de moeite waard
Offervaardig.
Zij „Ga je me al zoo vroeg verlaten, lieve Frans
Hij „Tien jaar van mijn leven zou ik willen geven om
langer bij je te blijven, lieve Marie. Maar weet je, we hebben
vanavond vergadering van de kegelclub en ik moet vijf en
twintig cents boete betalen als ik tien minuten te laat kom."
Vreemde lui toch, die Europeanen ze dragen hoeden van
één gulden negentig en koopen een parapluie van zes gulden,
om zoo'n hoedje tegen den regen te beschermen.
Menschenrassen.
„Er zijn slechts drie menschenrassen de adel, de middel
stand en de dienstbare stand, die van elkander evenzeer ver
schillen als porcelein, tin en grof aardewerk."
De dame, die dit gevoelen in een gezelschap uitte, waar
een bediende tegenwoordig was, beval dezen eenige oogen-
blikken later, om de dienstmeid met het kind boven te roepen.
De knecht ging hierop aan de trap staan, en riep zoo hard hij
kon„Grof aardewerkBreng het klein stukje porcelein
eens boven."
Verkeerd begrepen.
Jonge vrouw tot haar man, een handelsreiziger: Zie, Hugo,
ik heb zoo'n gevoel, alsof je op je reizen je niet altijd in goed
gezelschap bevindt.
Hij. Ja, schat, daaraan kan ik niets doen. Het beste is, dat
je naar mijn patroon gaat en verzoekt dat hij me eerste klas
laat reizen.
Vensproken.
Barbier (tot zijn leerling, die slordig een klant inzeept)
„Nu leer je al twee (jaar en kun je nog niet eens zoo'n stom
gëzdcht behoorlijk inzepen
So as 't beloofd is, in 't vorige bladsje,
Volgt hier nog wat skoons uut 't Luwadder stadsje.
We salie maar hope, as ze dit hewwe lezen,
Dat de „metropolisten" wel binne genezen.
Want wees nou 's eerluk - ja toe fetellus:
Waar staat er sun stanbeeld, geliek Pieter Jelles
Met sien rug naar „je weet wel" in goedlik fetrouwen,
Om 'n skeef monement inne gaten te houwen.
Waar fiene jim ooit sukke sfeervolle pleintsjes,
En twee „nog al droge" maar skone fonteintsjes,
Een Us Mem, as een Moeke fan Frieslandse glorie,
Een Us Heit, as een Vader uut de Friese historie
En dan nog „lest best", as 't lekkerste hapke:
Het beklauteren fan 't Oldehoof's trapke.
En bin je dan boven, dan kiek je voor kwatsje,
Het skoon pannerama fan 't Luwadder stadsje
S.I.V.I.