ENAULT 1 OSIER 'T KLEINE KRANTSJE (Aé J&u my[ jftaqe,.... VOOR NAAR Met de honneklauw Lezers klommen in de pen Kanselarij door brand bedreigd I Even wil ik u schrijven, dat ik met veel genoegen het verhaal in het vorige Krantsje las over de brand aan de Tweebaks- markt, toen de Kanselarij bijna verbrandde. Ik las het verhaal tje daarom met zoveel genoegen, omdat ik juist die dag in Leeu warden was komen wonen en deze brand het eerste was wat we meemaakten in de stad Weet u wat ons altijd bijgeble ven is van die brand Dat de brandweermannen zo zenuw achtig waren. Hier in Holland hadden wij voordien ook wel branden meegemaakt, waar wij hadden daarbij nooit zoveel ze nuwachtigheid van de brand weerlieden bemerkt. Amsterdam J. JANSMA Kanselarij door brand bedreigd II Hadden de foto's van de brand bij de Kanselarij en van „de koene concierge" Sierk ter Horst in de zon gelegen Ze stonden zo bleek in de krant. door het knetteren der vlammen attent gemaakt op de brand. Ik schoot vlug wat kleren aan en ging naar de achterzolder boven mijn slaapkamer en zag van on der tot boven enorme steek vlammen door het middenge bouw uitschieten op zeer ge ringe afstand van onze achter muur. De heer f. M. Meyer was alleen thuis en aangezien zijn bedien de, de heer Rinsma een dag vrij af had kon hij alleen natuurlijk weinig uitrichten tegen de laai ende en brullende vlammenzee 1621) was omgesprongen. De Wijde Steeg, begrensd door de papierhandel van de heer S. Vermeulen, Tuinen 8 en de bloemenzaak van de heer St. van der Meulen, kon immers geen doorgang verlenen aan de brand- wagensomdat deze steeg van voor tot achter bezet was met handkarren, waarvan de meeste waren voorzien van kettingen en hangsloten. De halve buurt was afgebrand, indien men gepoogd had eerst deze karren te verwijderen. Het was op dit moment, dat mijnheer Van der Meij, wat u gedaan hebt in het belang der wetenschap valt met geen pen te beschrijven. U hebt honder den unieke manuscripten en honderden onvervangbare boe ken voor het nageslacht gered. Ik ben daarom gekomen om u mijn grote dankbaarheid en er kentelijkheid uit te spreken" - dit was 16 maart 1929. Het ver wachte „lintje" bleef echter uit. Wel blijkt hieruit overduidelijk, dat de heer Th. T. van der Meij en niet de heer Ter Horst de werkelijke redder was. Dat de Ik vind dat jammer, want ik be schik zelf over die foto's en die zijn heel wat beter, u had ze best mogen lenen. Leeuwarden L. DE JONG Had u dat nou even eerder gezegd Wij zijn voor 't Klei ne Krantsje zeer ge-interes- seerd in alle foto's, die op Leeuwarden en Leeuwarders betrekking hebben. Wie foto materiaal heeft en het niet kwijt wil, kan het ons even in bruikleen afstaan; wij re produceren de foto's dan en de lezers krijgen ze ongeschon den terug. Gooi in ieder geval geen foto's en oude prent briefkaarten in de prullemand; daar heeft nou werkelijk nie mand wat aan Red. 't Kl. Kr. Kanselarij door brand bedreigd III De reportage in 't Kleine Krant sje van 30 juni over de door brand bedreigde Kanselarij, of schoon zeer interessant, is he laas niet geheel conform de werkelijkheid, maar erger nog, de facto onjuist. Met alle re spect voor de heer S. ter Horst was hij zeker niet de „redder" in de nood. .Dat zulks niets af doet aan zijn activiteiten inzake het nemen van alle noodzake lijke maatregelen, behoeft zeker geen betoog; het lag dan ook zeker niet aan hem, maar aan de plaatselijke situatie, welke aan hem het rechtstreeks ingrij pen onmogelijk maakte, immers, de heer Ter Horst kon er ge woonweg niet bijkomen met blusmateriaal. Ik lag destijds in het pand Tui nen 6 met griep te bed en werd De rode haan kraait: wie redt het gebouw en was een overhaaste vlucht een eerste vereiste voor hem. Mijn vader, Th. van der Meij, snelde naar de buurman, Van Gelder, welke direct de brand weer opbelde. Het vuur was ontstaan in het middenhuis, zo dat men in dit stadium onmo gelijk de vlammenzee op de Turfmarkt kon ontdekken. Maar doordat binnen een half uur de vlammenzee doorbrak naar het voorgebouw, werd de toestand werkelijk kritiek, waarbij men diene te bedenken, dat onze brandweer destijds zeer primi tief was uitgerust. Bovendien bleek nu, hoe roeke loos en onverantwoordelijk de overheid met een pracht ge bouw als de Kanselarij (anno SPANJAARDSLAAN 162 - LEEUWARDEN -TELEF. 0SI00-2004J wijlen mijn vader het initiatief nam: hij snelde naar de brand meester, de heer F. Huizenga en vroeg: wilt u even meegaan Wat deze onmiddellijk deed. In de achtertuin was een doorgang met plat dak vlak tegenover de vuurhaard. Mijn vader vroeg kortaf: mijnheer, wat moet hier gebeuren. De heer Huizenga was nog korter: slangen - meer zei hij niet. Direct werden eni ge oude slangen door de winkel geleid en hoewel in de winkel en de huiskamer het bluswater lustig rondspoot, lieten twee grote straalpijpen een ware stort vloed los, precies in de vuur haard. Vanaf dat moment was alle gevaar voor uitbreiding ge weken. Nogmaals, alle respect voor de heer Ter Horst; hij deed wat hij kon en dat was helaas niet vol doende, omdat hij er eenvoudig niet bij kon komen. Maar nu het volgende. De gro te Friese geleerde, Dr. Wumkes, destijds conservator der Provin ciale Bibliotheek, bezocht mijn vader na de brand. Hij verklaar de het navolgende: „Och, och Algemene Onderlinge Verzeke- rings Maatschappij Eewal de opinie van Dr. Wumkes deelde, moge blijken uit het feit, dat deze, hoewel de heer Th. T. van der Meij zeer laag was verze kerd, een voor die tijd enorme schadevergoeding betaalde we gens geleden waterschade door de lekkende brandweerslangen. Leeuwarden v. d. MEIJ Het is in de meeste gevallen bijzonder moeilijk, zo niet on mogelijk, na een brand pre cies vast te stellen aan wiens of wier ingrijpen het behoud van bedreigde goederen te danken is geweest. Van de gevaarlijke brand aan de Turf markt in 1929, waarbij de Kanselarij voor het vuur bleef bespaard, was ons het snelle ingrijpen van de concierge van de Kanselarij, de heer Ter. Horst bekend. Dat ook de heer Th. T. van der Meij, wiens pand evenzeer door het vuur werd bedreigd, tot actie overging, willen wij graag aannemener zijn wel licht nog meer omwonenden geweest, die op de een of an dere wijze een bijdrage lever den tot het blussen van de brand. Wiens initiatief nu het belangrijkste was, zal thans, zes en dertig jaar later, wel niet meer haarfijn kunnen worden aangetoond. De enige van de blussers, die, voor zo ver wij weten, nog leeft, is de heer Ter Horst. Hij was als concierge van de Kanselarij een overbekende figuur en hij is dat o.aals recente winnaar van de honderdduizend nu nóg. Het lag voor de hand, dat wij aan zijn aandeel ons verhaal wijdden. Jammer, dat de heer Van der Meij het wel ver wachte lintje" niet gekregen heeft. Zijn verdiensten voor het redden van de Kanselarij zouden dan wat duidelijker kunnen worden aangetoond. Red. 't Kl. Kr. Een dezer dagen ontmoette ik een oude Leeuwarder vriend op een kampeerterrein. Natuurlijk werden de geintjes en streken opgehaald uit onze onvergetelij ke jeugd. Al gauw kwam het gesprek op het Kleine Krantsje en op het zwembad, dat destijds aan de Noordersingel gelegen was. Wij waren toen nog te jong, maar waar moesten wij later naar toe Vooral de jongens uit de Blekerstraat en Westerstraat zullen dit nog weten. Wij gin gen dan stiekum, want Moeke wilde het niet hebben, met een ploeg jongens het Jodenland in en aan het zwarte weggetje had den wij een sloot. „Het koem- ke" met uitgesleten wallen, van daar de naam. Het water dat er in stond was grijs van de modder en misschien een meter diep en in dat vieze water gin gen wij zwemmen leren, al thans we probeerden het met de „honneklauw". Als je dat maar kon, dan ging je bij de grotere jongens in de z.g. Kalkvaart en de grote koem - wie daar over kon zwemmen of klauwen was in onze ogen een hele Piet. Het water was al tijd even grijs en de wallen stijl uitgesleten en glad en vies. Als je er uit kwam en bij de wal opgekropen was dan zat je on der de modder. Handdoeken hadden wij nooit, dus het hemd of de onderbroek werd gebruikt om af te drogen. Het mooiste was dat het nog verboden was ook. (De zedenwet Dus kwam er nog geregeld politie, hoewel het ver van de bewoonde we reld was: er was maar één oud huisje aan de overkant. Werd het sein gegeven „smeris!" dan pakte ieder gauw de klom pen en wat ondergoed en was het lopen geblazen door het land, zo naakt als wij waren naar de Vierhuisterweg; de agent kon toch niet met zijn fiets verder. Bij het aankleden werd er wel eens wat vermist, door de haast. Dat gaf natuurlijk de nodige herrie thuis, want de meeste jongens hadden geen overvloed van ondergoed. Dan met Moeke naar de politie: een martelgang, want er waren van die flinke agenten die de kleren meena men en dan kreeg je wat te horen: over tuchtschool enz. Toch heb ik en velen met mij, fijne herinneringen aan die tijd van zwemmen in die modder poel. Als ik in latere jaren in Leeuwarden kwam met vakantie dan ging ik altijd nog even het Jodenland in en vertelde dan mijn zoontjes hoe wij daar heb ben gesprongen met pols en er van armoede zwemmen leerden. Nu is daar niets van over, de Kalkvaart en het Koemke zijn dichtgegroeid, maar in mijn ge dachten is alles nog hetzelfde. Amsterdam J. WEBER

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1965 | | pagina 4