M aiiiiisi 'T KLEINE KRANTSJE Een foto van 1952, ver voor het jonge gezin Kwast door vreselijke slagen getroffen werd De baby is het oudste meisje, Haitje, toen zes weken en twee dagen oud. Wie waren de arme kleintjes, die bij deze gruwelijke brand om het leven kwamen, wie waren hun ouders, wat was de oorzaak van de brand, hoe waren de omstandigheden, waaronder het ongeluk zich voltrok Het droeve verhaal van deze menselijke tragedie begint in Harlingen, waar op 4 november 1922 in het gezin van de los ar beider Paulus Kwast een zoon werd geboren: Jelle Kwast, die we aanstonds zullen leren ken nen als de vader van de slacht offertjes van deze brand. Na de strenge winter van 1929 vertrok de familie Kwast naar Leeuwarden en wel naar het pand 32 boven in de Kleine Kerkstraat, dat ook in veel later jaren een rol zou spelen in het leven van zoon Jelle. Hier im mers droeg hij op de 19e okto ber 1946 de toen nog geen ne gentien jaar oude Titia Herrema als bruidje over de drempel. Titia was een Leeuwarder meis je, dat laatstelijk gewoond had in de Hendriksbuurt - zij was een dochter van de in de oorlog in Hamburg omgekomen Hen drik Herrema. Het geluk van het jonge paar zou nog geen vijf maanden duren: op een morgen in maart lag de jonge vrouw dood naast haar man op bed. Jelle Kwast, die al verschillende beroepen had gehad - los arbei der, ijscoventer - kwam nu bij het kermisbedrijf van Janvier terecht en werkte op de kermis in Rotterdam in het Spookhuis, toen hij kennis kreeg aan een Rotterdams mangelmeisje: Jo- sina Gijsberta van Zwieten. Het werd een vaste verkering en in het aangaan van een huwelijk met de niet katholieke Josina zag de katholieke Jelle geen be zwaar: op de 7e april 1951 trouwden zij in Leeuwarden; Jelle was toen dus 28, z'n vrouw 25 jaar. Schoenmaker Eerst woonde het echtpaar in een woning aan Camstraburen, later woonden ze ook in de Bagijnestraat, in de Eekhofstraat, in de Bollemansteeg en voor een korte tijd ook in Sneek en in Breda. In september 1951, kort na z'n trouwen dus, kwam Jelle Kwast in dienst van de Orthopaedische Schoenmakerij van J. van Nieu- wenhout aan de Weerd. De Leeuwarders konden hem toen door de stad zien tuffen op een brommer met een grote korf voorop. Toen hij ruim drie jaar later van betrekking wilde ver anderen kon de heer Nieuwen- hout hem een getuigschrift mee geven, waarin z'n werkgever al leen maar woorden van lof ver meldde: hij noemde Jelle ijverig en behulpzaam en deelde verder mee, dat hij ook uitstekend met mensen kon omgaan. Deze laatste eigenschap zal hem te stade zijn gekomen, toen hij later een haan kreeg als huis knecht in het Eurohotel - de heer Henk Bonnema vond in Jelle Kwast een altijd opgewekte, altijd optimistische en hard werkende werkgever. „Hij heet Kwast" werd er wel gezegd, „maar hij is ook een kwast". Intussen werd het echtpaar Kwast gezegend met een steeds groeiend kindertal. Na de ge boorte van een levenloos zoon tje zag in juli 1952 het meisje Haitje als eersteling het levens licht. Haitje werd de lieveling van grootmoeder Kwast, die vier maanden eerder haar man had verloren: het meisje bleef bij grootmoeder en is er nu nog. Kinderstroom Precies een jaar later werd een tweede meisje geboren Gelbrigje, (Gepke), - zij ging naar en is nu nog bij een kinderloze fami lie van Jelle Kwast in Sneek. Weer een jaar later, in juni '54, schonk mevrouw Kwast het le ven aan haar eerste zoontje, Paulus, daarna kreeg ze nog een levenloze tweeling. In juni 1957 werd het gezin ver rijkt door de geboorte van weer een jongetje, Catharinus Johan nes (Tinus), in '58 kwam het meisje Romkje Barbara, in i960 het jongetje Anne Petrus en in 1962 nog een jongetje, Johan nes. Intussen was het gezin al ge schokt door ziekte van vader Jelle: tijdens een verblijf in Bre da en net toen moeder Kwast alweer bevallen was van een le venloos kind, kreeg de heer Kwast een hartaanval en kwam hij in het Sint Ignatiuszieken- huis terecht. Hersteld keerde hij met z'n ge zin naar Leeuwarden terug en na nog drie maanden in de Lin- naeusstraat te hebben gewoond, kreeg het gezin de woning aan de Eebuurt, waarin nu de brand heeft gewoed. De heer Kwast kwam nu als huisknecht in het Eurohotel en het was hier, dat hij getroffen werd door een tweede hartaan val: in de herfst van '62 werd hij op een morgen om zes uur in de kelder gevonden. Na een verblijf in het Sint Bonifatius Hospitaal kon hij zijn werk hervatten en tot het najaar van '63 zou hij nog in het Eurohotel blijven. Andere baan Zeer tot ongenoegen van de heer Bonnema besloot hij er onmiddellijk na de manifestatie Frisiana vandaan te gaan: op de eerste oktober kwam hij bij het Technisch Bureau Recoma, waar hij met overwegend lichte werk zaamheden werd belast. Zeven weken later maakte de heer Kwast op een vroege mor gen met de chef monteur van het bedrijf twee autoritten naar Akkrum - na de laatste rit werd hij onwel en toen de chef hem naar Leeuwarden zou terug brengen, overviel hem de dood. De heer Kwast werd bij het stoffelijk overschot van zijn eerste vrouw begraven op de Katholieke Begraafplaats aan de Harlingerstraatweg. Toen de jonge weduwe het graf een paar dagen later bezocht, bleek, dat de kleine Romkje (vijf jaar) een schepje had meegenomen om pappie weer op te graven Zware taak Weduwe Kwast, achtergebleven met vijf kinderen tussen een en negen jaar, stond nu helemaal alleen voor de zware taak om dit ploegje op te voeden - zij heeft helaas niet de kracht kun nen vinden om dit geheel be vredigend te doen. Paulus, de oudste jongen, vond, nu hij z'n vader miste, „niks meer an het leven" en bleef maanden van school - hij werd voor een jaar naar het Kinder tehuis 't Vinkennest in Velsen gestuurd en zou nu juist weer zijn teruggekomen, wanneer dit ongeluk niet was gebeurd. De andere kleintjes werden hier door moeder naar school ge bracht, maar moesten ook al te vaak de moederlijke zorgen ont beren. Buren hielden dikwijls een oogje in het zeil, wanneer de moeder 's avonds het huis uitging, bu ren grepen ook in, wanneer er brand ontstond en die ontstond er meer dan eenmaal, want er was een van het achtergebleven kwartet, die graag een vuurtje stookte: dat was Tinus van acht. Hij deed dat wel achter de Mu ziektent in de Arendstuin, hij deed het ook thuis in de gang. Nog in april van dit jaar moest de brandweer te hulp snellen om het vuur te blussen: Tinus had eens willen zien of de kap stok wel wou branden. Op de fatale vrijdagavond 3 september, omstreeks half acht, bracht mevrouw Kwast de vier kleintjes naarbed op de boven verdieping, Romkje van zes naar de voorkamer, de drie jongetjes, Tinus (8), Anne (5) en Jelle (3) naar de achterkamer. Ze deed daarna de deur van de jongens kamer op slot, verliet het huis, postte nog een brief op de bus bij het Hoeksterend en stapte toen op de stadsbus bij de hoek van de Groningerstraatweg en de Hoekstersingel. De bus bracht haar naar de Jan Lievenstraat, waar ze haar melkboer een re kening betaalde,- daarna keerde ze naar huis terug. Al gebeurd Bij haar thuiskomst was het grote ongeluk al gebeurd: ijlings toegeschoten buren, gealarmeerd door het gillen van Romkje en het geschreeuw van de jonge tjes „Help, ik stik en „Moeke, doe de deur nou open slaag den er alleen in het meisje te redden - de drie kereltjes moe ten snel zijn gestikt. De brandschade bleef alleen tot de bovenverdieping beperkt - in de woonkamer beneden viel nog geen druppel bluswater op de vloer. Zo had zich in enkele minuten een gruwelijke ramp voltrokken - alleen, doordat (en dat zullen we moeten aanne men) de kleine Tinus weer met vuur had gespeeld. Gewoonlijk komen rampen on verwacht; deze evenwel maakte op de regel een uitzondering - dit kon een kind zien aanko men - het herhaaldelijk spelen met lucifers door peuters van nog geen tien moet vroeg of laat wel tot een catastrofe lei den. Maar er is geen stokje ge stoken voor het voortdurend dreigende gevaar, geen en kele particulier heeft hier ingegrepen. Het drama van de Eebuurt is geweest, maar het kan zich herhalen; op vele plaatsen en iedere dag. Want dit was stellig niet het enige Leeuwarder gezin, waarin de omstandigheden, die een tragedie nodig heeft, zo gunstig waren Een klein aanvallig kereltje voor de grote Sinterklaas. Wat zou de Goedheiligman op dit moment hebben gezegd I „Zo, Tinus, wat hoorde ik - speel jij wel eens met lucifers

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1965 | | pagina 7