Weet U het nog: die goeie ouwe Kiepeloop
WERKEN IN DE WILDERNIS
UW JUWELIER
FA. S. BOLMAN EN CO. N.V.
3
'T KLEINE KRANTSJE
Met een landverhuizersschip de wijde wereld in
Motregen.
Zwijgend
Eenzaam.
JUWELIER
NIEUWESTAD 160 - LEEUWARDEN
De kiepeloop noemden de Leeuwarders met echte
Liwadder humor de Verwersbrug over de stads
gracht bij de Arendstuin en dat was zeker een toe
passelijke naam, want de oude Verwersbrug was
een zeer smal geval, dat inderdaad veel weg had
van een enorme „kiepeloop". Dit is nog een foto
van die ouwe kiepeloop, die later vervangen werd
door een wat bredere en forsere brug. Verwersbrug
staat er op dit moderne bouwsel, maar de Leeu
warders hebben geen afstand willen doen van die
oude naam en zo is het nu nog altijd kiepeloop.
,Over de kiepeloop man, bist veul gauwer inne stad'.
In duizelingwekkende vaart
schoot de Canadese trein voor
uit, ijlde voort door een afwisse
lend landschap. Weiden, bouw
landen en woeste gronden
zweefden in snelle vogelvlucht
voorbij. Hier en daar meren, wa
tervallen en bruisende stromen.
In de trein vond ik het erg ge
zellig, men bewoog er zich zo
gemakkelijk en vrij. Door een
gang in het midden kon men de
hele trein doorlopen. In ldeine
winkeltjes waren allerlei versna
peringen, zo ook kranten en
souvenirs te koop. Kon men
geen gebruik maken van de luxe
dineerwagen, dan kon men een
eigen kopje thee zetten of de
een of andere spijs zelf bereiden
in een keukentje achter in iede
re wagen.
Onze eerste stop was Ottawa,
dat we na enige uren bereikten.
Hier moest ik overstappen en
pas tegen de avond vertrok mijn
volgende trein naar Stittville.
Met de hele middag voor me
stapte ik, frank en vrij de Ca
nadese hoofdstad binnen. Mijn
eerste gang was naar een restau
rant waar ik iets kon gebruiken.
Dit had nogal wat voeten in de
aarde, daar alle zaken in de
buurt van het station verbazend
deftig leken. Een duur „diner"
kon ik mij natuurlijk niet ver
oorloven. Na lang zoeken vond
ik een Chinees eethuisje, waar
mij voor vijftien Amerikaanse
centen, (de prijs stond op de ra
men) een heel „diner" werd
voorgezet. Na mij aldus ver
sterkt te hebben trok ik de stad
in.
Ottawa was niet zo druk als
Montreal, maar maakte toch ook
een grootse indruk op mij. Een
prachtige en rijke stad. Vooral
het reusachtige parlementsge
bouw trok mijn aandacht. Het
was in gotische stijl opgetrok
ken.
Het vinden van mijn trein die
avond in het drukke station viel
niet mee, maar mijn introductie
brief redde hier de situatie. In
de trein, die weldra het hel
verlichte station uitstoomde,
was al dadelijk mijn nieuwe
zorg, hoe kom ik er nu straks
te bestemder plaatse goed en
wel weer uit Ik moest mijn
station Stittville niet voorbij rij
den, zodat ik af en toe een me
dereiziger, zo goed als mij dit
afging, vroeg of ik haast moest
uitstappen.
Ook de conducteur klampte ik
een paar maal aan. Deze begreep
gelukkig spoedig zijn onrustige
passagier en gaf mij toen duide
lijk te kennen, dat hij zou waar
schuwen. Zo rolde de trein nog
een eind verder, door een stik
donkere wereld. Het was tegen
middernacht toen ik eindelijk
de wenk kreeg uit te stappen.
Als enige hier uitgestapte reizi
ger, stond ik nu op het perron
van Stittville, gehuld in volko
men duisternis, geen mens was
er te zien.
In de verte zag ik echter een
lantaarn, welk licht naderbij
kwam en door de drager daar
van, een man al even zwart als
de nacht die mij omringde, n.l.
een neger, werd ik weldra aan
gesproken. Eerst in 't Engels,
toen in het Frans-Canadees,
maar beide keren kreeg hij „niet
thuis". Daarna mijn koffer ne
mende, ging hij mij voor en
bracht mij in een huis waar mij
een slaapkamertje werd toege
wezen.
Na een kaars te hebben aange
stoken vertrok hij met een
vriendelijke glimlach. Ik zag dat
ik mij bevond in een eenvoudig
klein hotel. De nacht, mijn der
de nacht in Canada, bracht
weer weinig rust, daar niet te
noemen kleine kwelgeesten mij
het slapen onmogelijk maakte.
Het grote avontuur, de wijde
wereld in, verloor die nacht dan
J. C. VAN DAM
ook heel wat van zijn glans.
De volgende morgen moest ik
verder, daar men mij duidelijk
maakte dat mijn werkgever niet
in de buurt woonde. Op de ach
terkant van mijn brief had de
waard de weg aangegeven: vijf
uren lopen. De neger kwam nog
met een rijtuigje voor, maar in
vloeiend Engels zei ik: „No
money Voor ik mijn voetreis
aanvaardde wierp ik nog even
een blik op het plaatsje Stitt
ville. Een klein houten onder
dak was het stationnetje, dan
zo'n tiental houten huizen, die
kris-kras door elkaar stonden,
verder mijn hotel en tot slot nog
een winkel „General Store"
stond er met grote letters op de
gevel. Wat varkens en heel wat
kippen liepen er vrij rond.
In een druilerige motregen werd
de tocht moedig aangevangen,
mijn grote zware koffer sleepte
ik mee. De weg die ik had te
volgen was een brede modder
weg, wel niet afgebakend, maar
door de diepe wagensporen was
afdwalen onmogelijk. Het ging
heuvel op en heuvel af. Het lo
pen viel niet mee, daar mijn
ouderwetse handkoffer, onprac-
tisch breed, mij telkens tegen
mijn knie stootte. Het weer
stemde mij ook verre van opge
wekt, steeds grauwer werden de
wolken; ze hingen dreigend bo
ven het Canadese land. Na zo
enige uren gezwoegd te hebben,
haalde een wagentje mij in en
de bestuurder, een farmer, gaf
mij te kennen dat ik mee mocht
rijden. Hij trachtte een gesprek
aan te knopen, maar dit vlotte
niet.
Zo zwijgend naast elkaar gingen
we verder. De weg was slecht
en daar het op een sukkeldrafje
ging, moest ik oppassen om niet
van mijn tamelijk hoge zitplaats
afgeslingerd te worden. De om
geving leek nu volkomen wil
dernis. Het zitje zal ongeveer
een half uurtje geduurd hebben,
toen de boer een zijweg moest
inslaan, waardoor onze wegen
weer scheidden. Te voet ver
volgde ik dus mijn weg. Het
weer was slechter geworden, de
motregen ging af en toe over in
een giethui, waardoor ik dan
genoodzaakt werd een schuil
plaats te zoeken onder of ach
ter hoge bomen.
Kleumerig en ook al vrij mis
troostig, stond ik dan te wach
ten tot het weer iets opklaarde
en dan ging het weer verder.
Eindelijk kwam ik in een streek
waar de heuvels met dichte spar-
rebomen begroeid waren. Die
stonden ook op mijn schetsje
aangegeven en in deze omgeving
moest ergens mijn plaats van
bestemming zijn. En ja, een
eind het land in ontwaarde ik
een klein boerderijtje, ongetwij
feld mijn toekomstige „home".
Ik zette mijn koffer neer, ging
zitten op een boomstronk en
staarde naar dat huisje en
schuurtje in de nevelige verte.
Ongelooflijk eenzaam lag daar
die kleine „farm". Dus daar in
die uiterste verlatenheid, in de
ze weinig herbergzame wildernis
zou ik moeten werken. Zou ik
daar in dat afgelegen oord kun
nen leven Bij wat soort men
sen zou ik belanden Hoe zou
mijn werkgever het opnemen
als hij al de eerste dag zou mer
ken dat ik geheel onbekend was
met het bedrijf De brief zou
hem vertellen dat hij een knecht
kreeg die wel niet de taal mees
ter was, maar het werk goed
verstond
Met een grove leugen zou ik
dus bij hem mijn intrede moe
ten doen. De Duitser, in 't kan-
(Verder lezen op pagina 10)
KOETSJE VOOR
HENNY SNIJDER
Henny Snijder - welke Liwadder
van boven de veertig heeft hem
niet gekend Het is straks al
weer drie en dertig jaar geleden,
dat deze grote grappenmaker
van de L.A.C. Frisia en de
Friesche (Biljart) Club overleed.
Klein aardigheidje van Henny:
vanuit de Friesche Club aan het
Ruitersk.wartier telefonisch bij
Poelsma drie koetsjes bestellen
om naar De Klanderij te rijden
het eerste koetsje voor z'n
hoed, het tweede voor z'n wan
delstok, het derde voor meneer
zelf. Waar gebeurd.