j Met een landverhuizersschip de wijde wereld in De gevelstenen spreken (33) Wandelen jongens, 1 is zo gezond INCIDENT DOOR TAALMOEILIJKHEDEN 'T KLEINE KRANTSJE Xk:-'--' ---1^ j^'11jiiii'W j; "-.li'Vj ^A';' -y~. ~Z* Een heel mooie gevelsteen en nog niet zo lang geleden ge heel gerestaureerd, is die van de Fortuin in de voorgevel van het hoekhuis Raadhuisplein-Heerenwaltje. De steen is nu precies driehonderd jaar oud - er is een bijbehorende datum steen met de aanduiding Anno 1666. In de Fortuyn: een pronkstuk om eens rustig te bewonderen ■Het vreselijke heimweegevoel Kat mij overmande op mijn ■voetreis naar Stittville in het ■eenzame Canadese land, kwam |ik te boven. Ik herstelde mij, tag in dat het zo niet ging. Ver teld e de brief van mijn ouders, [die ik in mijn koffer gevonden i-had, niet, de moed nooit te ver- Biezen Neen, ik zou mij er Koorslaan, maar hier in deze [verschrikkelijke verlatenheid [wou en kon ik niet blijven en Fik besloot terug te gaan. LTerug naar Montreal was mijn [enige gedachte, daar waar het [grote stadsleven mij zo had toe- [gelacht, daar hoopte ik werk te [vinden en de afleiding die ik [nodig had. Met deze gedachte [bezield, viel mij de terugtocht [niet zo zwaar en ook het weer [knapte aanmerkelijk op. Tegen [het vallen van de avond was ik [in Stittville terug, kocht wat [eten in de „General Store" en [bracht er, om logieskosten uit [te sparen, de nacht door in het [stationsloodsje. |üe volgende morgen vertrok ik [met de trein naar Montreal. [Een flinke reductie op de spoor- [reiskosten, die landverhuizers op [vertoon van de landingskaart [kregen, stelde mij hiertoe nog [in staat. [Het grote luxueuze spoorstation [van Montreal baadde in een zee [van licht, toen ik van mijn [mislukte onderneming, van het [voor mij ook zo financieel scha- [delijke uitstapje naar Stittville Iterugkwam. De drukte op die [late avond aan het station was [nog overweldigend. Eén en al [donderend geraas, van binnen komende en uitgaande treinen. [Hagen hoteljongens Het treinpersoneel, vooral ne gers, was overal druk in de hveer. Hagen hoteljongens ston den bij de uitgangen, luidkeels uitroepende de namen van ho tels, gereed om reizigers te ont vangen. Door dit echte Amerikaanse ge- tdoe, scharrelde ik met mijn zwa re koffer naar het voor mij ge schiktste „hotel", de slaapstee van het Leger des Heils. Met het oog op 'n schrale beurs en jm'n tegenzin om lang rond te zwalken leek het me verstandig deze veilige haven binnen te lopen. Ik wist dat je er voor twintig cent een slaapplaats kon krijgen met een boterham. Op mijn wandeling er heen kwam ik nog even in een moei lijke en gevaarlijke situatie. De route voerde mij n.l. door stille en wat ik toen nog niet wist, ongunstig bekend staande stra ten. Na al een paar maal te zijn aangehouden door een paar vriendelijke „dames" en een aangeschoten „heer", werd ik ingehaald en aangeschoten door een klein meisje met een grote lege fles. Haar vragen begreep ik niet en dat beduidde ik haar J. C. VAN DAM zo goed ik kon. Maar daar slaag de ik zeker niet in, want druk babbelend bleef ze met me op lopen. Tot ze plotseling onrus tig werd en begon te huilen. Terwijl ik haar toen nog eens probeerde duidelijk te maken dat ik haar niet kon helpen, bleven voorbijgangers staan en bemoei den zich met het geval. Een duidelijke verklaring van de vergissing die zich hier had voorgedaan, kon ik niet geven omdat ik in taalkennis tekort schoot. Het snikkende kind bracht al evenmin opheldering, misschien ook verklaarde zij, in haar on schuld door de huilbui heen, dat zij door mijn toedoen zo ver was afgedwaald. In ieder geval werd het groepje, dat zich om ons heen gevormd had, mij vijandig gezind, men meende zeker dat hier iets plaats vond dat niet in orde was. Ruw werd ik tenminste weggeduwd, men wilde mij trappen en schreeuw de mij tal van vreemde woorden achterna, die zeker niet veel goeds beduidden. Na dit onprettige voorval be reikte ik gelukkig spoedig het veilige nachtverblijf. In mijn nieuwe hotel beviel het mij uiterst slecht. De akelige ont smettende lucht, die er op de slaapzaal hing, kwam mij al da delijk zeer onwelkom tegemoet. Veel bedden waren bij mijn komst al bezet: ik hoorde in het half duistere vertrek een zwaar gesnork en ook zacht praten. De tamelijke stilte in de zaal werd enige malen verbroken door een met veel lawaai binnenkomende dronken slaapgast. Twee heil soldaten loodsten dan zo'n, op de levenszee gestrande schip breukeling, die soms hevig te genstribbelde, hier in veilige ha ven. Een verkwikkende slaap, die ik na de twee dagen van zwerven toch wel nodig had, viel mij in mijn nieuw rusthuis niet' te beurt. Mijn vermoeidheid dwong mij anders wel tot slapen, maar daar mijn koffer, waarmee ik geen weg had geweten, onder het ledikant stond en ik bang was dat deze tijdens mijn slaap in vreemde handen zou kunnen overgaan, onderdrukte ik elk slaapgevoel. Blij was ik dan ook toen er een bel geluid werd, die zoals ik om mij heen zag, be duidde dat men moest opstaan. Met lome schreden liep ik op nieuw naar de arbeidsbeurs. Prettig was ik niet gestemd, daar ik in de onzekerheid ver keerde of men mij nu verder zou willen helpen, nu ik aan mijn verplichtingen zo slecht had voldaan. Maar de ontvangst viel verbazend mee. Eerst zag men wat vreemd op, dat ik zo spoedig terug was, maar mijn verklaring in mijn „Engels" werd niet begrepen. Zes dollar schuld Daarna toonde men mij het door mij getekende formulier, waarop vermeld stond, wat ik wel duidelijk begreep, 'n schuld aan de spoorwegen van zes dol lars. Betaling hiervan werd da delijk niet geëist, tenminste het stuk verdween weer in een la. Vervolgens had er een kleine conferentie plaats van de drie aanwezige heren in het kantoor, waarvan weldra één hunner op mij toekwam. Hij vroeg mij iets in het Engels, waarop ik weer, voor de zoveelste maal, het ant woord schuldig bleef. Daar ik er toen, door deze hul peloosheid misschien niet al te opgeruimd uitzag, klopte hij mij, vriendelijk lachend op de schou ders en sprak mij enige bemoe digende woorden toe, waarvan de vertaling zeer zeker geluid zal hebben: „We zullen je wel helpen zoon". Ook kreeg ik nog een mooie ansicht, al van post zegels voorzien, om naar huis te sturen. Nooit zal ik deze schou derklop, deze warme hartelijk heid vergeten. Deze mensenken ner, die in mijn blik teleurstel ling en angst las, wist mij te versterken, hij bezat de rijke ga ve, iets van zijn eigen levens blijheid op mij over te brengen. Versterkt door deze hartelijke ontvangst kreeg ik weer zelfver trouwen. Een goed emigrant zou en wou ik worden. (Wordt vervolgd] De snelheid van loko- motieven voorheen en thans Bij gelegenheid van het eeuw feest van Stephenson bracht een Amerikaansch blad, The Ledger uit Philadelphia, in herinnering, dat voor vijftig jaar een snelheid van zestien kilometers in het uur - de voorgestelde snelheid waarmede zich de treinen tus- schen Liverpool en Manchester moesten voortbewegen - menig een angstig maakte en door ve len als gevaarlijk zoowel voor de passagiers als voor het overige gedeelte van het pubhek be schouwd werd. De normale snelheid van de treinen, die Philadelphia aandoen, bedraagt thans vier-en-zestig kilometers in het uur, en deze snelheid wordt door de exprestreinen meermalen overschreden. Naar aanleiding hiervan maakt de Ledger de volgende vrij merk waardige vergelijking tusschen de twee uitersten der werktuig kunde, tusschen een chronome ter namelijk en een lokomotief. Een chronometer, zegt het blad, weegt vijf ons (142 gram), een lokomotief dertig ton, en voor beide is de nauwkeurigheid even groot. De exprestrein, die precies om zeven uur des morgens van Ca pe May naar Philadelphia ver trekt, doorloopt de een-en-tach tig en een halven mijl, welke tusschen beide stations liggen, in honderdtwintig minuten. Gedurende die twee uren maakt de wijzer van den chronometer honderd-twintig omwentelingen en legt daarbij een afstand van omstreeks vijf-en-veertig meters af. Het groote rad van de loko motief, dat een middellijn heeft van vijf voet (1.5a meter), maakt 27000 omwentelingen en legt 430,320 voeten of 5,163,840 dui men of 132 kilometers af. Wan neer men nu in aanmerking neemt, dat dit traject eiken dag doorloopen wordt en dat wel zoo goed als zonder ongeval of vertraging - wat ook de veran derlijke last zijn moge, die de machine te trekken heeft, dan leert men niet alleen de lokomo tief beschouwen als een mees terstuk van werktuigkunde, maar men ziet daarin ook een welsprekend pleidooi tegen de vrees voor ongelukken en de tegenwerking van verschillende personen, waarmede de eerste spoorweg te worstelen had. (1888) Het is nog niet zo verschrikkelijk lang geleden, dat de mensen nog moesten ontdekken dat men ook kan wandelen bij wijze van sportbeoefening. Deze foto is gemaakt in de begin tijd van de wandelsport op de Harlingerstraatweg, waar nu het Europaplein ligt. Het lijkt ons zo toe, dat de heren er wat statiger bijlopen, dan ze onder dezelfde omstandigheden nu zouden doen. Recht van lijf en leden - dat zal hun zinspreuk zijn geweest en dat geldt ook voor het tweetal begeleiders op de fiets.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1967 | | pagina 5