STIL BESTAAK IK BARRE EEKZAAHHEID 'T KLEINE KRANTSJE WATER STEEG, E EK MAAIKE OP DE ZOLDER dat het huisje beneden vol wa ter liep. Gelaten trokken de bei de oude mensen de lange laar zen aan, tot het water zo steeg, dat de stoelen door de kamer dreven. Dan verhuisden Sytze en Maaike met de meubels en met de geiten en met de kat naar de zolder en Sytze bond zijn schouwtje vast aan de klink van de deur Eens, toen er aan de waterover last geen einde kwam en domi nee De Stoppelaar de oudjes kleumend op de zolder vond, zei Maaike: „Kin dumny net es bidde, dat it ophaldt mei dit hege wetter In het laatst van '23 ging de gezondheid van Maaike hard achteruit en toen dominee De Stoppelaar er nog eens het anker uitwierp, trof hij er een uitge doofd, ingeschrompeld en ver drietig oud mensje aan, dat zelf al begon te twijfelen aan een spoedige beterschap. „Sinne moat ik ha" vertelde ze de do minee, „as earst de sinne mar hwer hwat heger komt Maar op dat moment was de zon voor Sytze's Maaike al voor goed aan het ondergaan en het afscheid op deze dag van de ge leerde man uit Warga was een afscheid voor het leven. Met de trouwe Sytze naast haar is de oude Maaike op de laatste fe bruaridag van 1924 rustig weg gezonken en dat - herinneren de vroegere omwonenden zich - was net de dag met de verschrik kelijkste sneeuwstorm, die er ooit in Friesland moet hebben gewoed. Toen Wybren de Wal, boer aan de Graft, zich na het vernemen van het droeve nieuws over het ijs naar de Holstmeer begaf, ont moette hij, onderweg in de wit te wildernis, z'n broer felle de Wal, ook boer aan de Graft en de Wartenaarster schoenmaker Schotanus, die ook begrafenis bode was: „It wier yn ien wurd Siberisch, oars kin 'k it net siz- ze Bode Schotanus kreeg van de barre tocht door deze hel zelfs zo'n knoei, dat hij op bed kwam en korte tijd later over leed. De laatste eer Na het uitrazen van de storm is het stoffelijk overschot van Maaike met een slede naar War- tena vervoerd en op het kerk hofje bij de brug heeft toen een heel klein groepje belangstellen den de kluizenares van de Holst meer de laatste eer bewezen: Sytze, dominee De Stoppelaar, een zoon uit Maaike's eerste hu welijk, een paar buren van de Kooiplaats en de Achttien Mad. Wat de oude Sytze vond bij zijn terugkeer in het kleine huisje was een nog veel grotere stilte, dan hij ooit had gekend - nu en op een miniisr.mil eilandje in de hoek van de Holstmeer, liet ver van de Achttien Mad, ■vaar ze eerst hadden gewoond in waar zich intussen het gezin lan boer Johannes Steenbeek ievestigd had. Sytze moest er - met de pet in de hand - voor naar Johannes van Keimpema, want dat was de landheer, maar die vond het wel best, wanneer er een huisje werd gebouwd. En toen is - in 1903 - het kasteel van Sytze en Maaike aan de Holstmeer tot stand gekomen, vooral ook dank zij de oude vrijgezel Johannes van der Kolk uit Wartena, een eerste klas drinkeboer, maar een man, die ook een beetje ver stand van timmeren en metse len had. Johannes voer met een praam naar Grouw, kwam met een vracht hout en stenen terug en samen met Sytze trok hij er een uiterst klein stenen woon- huisje op en een deels met pan nen, deels met riet bedekte hou ten schuur. Enkele tientallen jaren hebben Sytze en Maaike hier gewoond zonder dat de wereld het in de gaten had: watersporttoeristen kwamen hier vrijwel nog niet en in Warga stond nog een an dere predikant dan dominee De Stoppelaar - wie had het vreem de verhaal van de kluizenaars van de Holstmeer verder moe ten vertellen Alleen de jongelui uit de omge ving en enkelen uit Eernewou- de of Wartena wisten van het bestaan van het echtpaar in hun wildernis en zomers gebeurde het wel, dat ze met een roei bootje speciaal naar de Holst meer voeren om Sytze eens te zien. „Hij kwam niet voor het licht, want Sytze was mensenschuw. Maar eindelijk werd het lange wachten beloond; daar zagen we de takken achter het huisje bewegen en waarachtig - Sytze kwam voor de dag, een sensatie gewoon. Goeie riepen we, maar Sytze antwoordde niet, draaide zich om en verdween in zijn hut Meer bekend Pas omstreeks 1920, na de komst van dominee De Stoppelaar naar Warga en toen Sytze en Maaike al tegen de zeventig liepen, werd het kluizenaarsechtpaar goed bekend. De Stoppelaar be gon in zijn artikeltjes voor Het Vaderland en in zijn boeken (Als het voorjaar komt - Wui vende Wieken - Zon op de gol ven) over zijn bezoeken aan de hut te vertellen en maakte zo velen nieuwsgierig, waterspor ters kozen meer en meer hun weg over het Holstmeer in de hoop een glimp van het eenza me echtpaar op te vangen. Intussen bleven Sytze en Maai ke leven, zoals ze altijd al had den geleefd; ze stonden op met de zon en gingen naar bed bij het vallen van de avond, ze ver zorgden hoogstens een paar gei ten en een schaap, ze leefden van wat Sytze aan vis uit het water sloeg en in het voorjaar aan eieren in de velden vond. Het schouwtje, waarmee hij ter visvangst ging, had Sytze zelf gemaakt; ook klompen maakte hij zelf, maar dat - herinneren sommigen zich - waren bakbees ten van dingen, net als de ge vaarten, die Sytze had gemaakt om zich 's winters met zijn sle de te kunnen verplaatsen over het ijs: klompen met schaatsen er aan vast getimmerd Onder water Kwam 's winters het water ho ger, dan werd ook het geringe grondgebied van Sytze en Maai ke door de golven overspoeld en onvermijdelijk kwam de dag, V Zo woonden Sytze en Maaike tientallen jaren midden in de ver latenheid van het Prinsenhof. Vóór het hok voor de geiten, achter het woonhuis-van het echtpaar zelf. was hij helemaal alleen met de geiten en de lappekat. De contacten met de buitenwe reld bleven bestaan door de voortdurende bezoeken van De Stoppelaar, die hier in alle jaar getijden met zijn motorboot de natuur kwam bewonderen en nimmer verzuimde op heen- en terugreis over de Holstmeer te gaan. Jaar na jaar zag de domi nee er de lente ontluiken, vond hij er de kluis van Sytze onder een broeihete zomerzon, hoorde hij er de herfststormen over de pannen gieren, 's Winters, wan neer Sytze als vanouds met z'n veestapel naar de zolder moest uitwijken, drong De Stoppelaar er vaak bij de oude baas op aan om maar „beter" te gaan wonen in een huisje ergens in het dorp. Zelfs de kerkeraad had als eens een huisje voor Sytze gehuurd; hij hoefde maar ja te zeggen en ze brachten hem er met z'n hele hebben en houden heen. Maar Sytze vond, dat hij nergens beter kon gaan wonen dan hier en met simpele hand gebaren wuifde hij alle voorstel len weg. Hij blééf de ongekroonde ko ning van zijn eilandje en zelfs toen hij - acht jaar na het over lijden van Maaike - flink ziek werd, kreeg men hem nog voor geen goud uit z'n wildernis van daan: „Ik kom net yn een si- kenhüs Slechts na lang praten vond Sytze het goed, dat er „een op passer" kwam Ruurd Sibles Postma, een oude vrijgezel, die wel met zijn grote woonschouw in de buurt wou liggen om een oogje in 't zeil te houden. Voor het wel aanwezig geachte ge vaar, dat beide mannen elkaar na verloop van tijd in de haren zouden vliegen, vond dorpsdok ter Maathuis een oplossing: te gen Ruurd zei hij: „Sytze heeft het aan het hart, hij mag zich niet opwinden, je moet hem maar wat sparen" - Sytze fluis terde hij in 't oor: „Een beetje kalm aan met Ruurd, hij mag zich niet kwaad maken". Wekenlang heeft Ruurd de oude Sytze met goede zorgen om ringd en toen de kieviten weer begonnen te buitelen boven de landen van Laban en de Acht tien Mad, was de bejaarde klui zenaar zover opgelapt, dat hij weer kon gaan eierzoeken; sa men met Ruurd trok hij de vel den in, met volle petten keer den ze terug in de hut. Tot ze weer eens zo'n heerlijke dag hadden gehad en voldaan de gevonden eierschat tentoon stelden op de tafel - was er - dacht Sytze - in de hele drie hoek tussen Grouw en Eerne- woude en Wartena wel één eier- zoeker zoals hij „Ik sil noch even nei de opfeart" zei Ruurd. Dood in stoel Toen hij tien tellen later terug kwam zat Sytze dood in de stoel. „In moaije dea" vond Ruurd, toen hij om hulp kwam bij de familie Van den Berg in de Kooiplaats en de familie Steenbeek van de Achttien Mad. Sytze werd begraven op de nieu we begraafplaats in Wartena; z'n burcht bleef nog een volle zomer leeg staan en werd toen ter plaatse publiek verkocht - de kerk, die Sytze en Maaike in de loop der jaren wel wat had toegestopt, kon nu misschien nog wat terugontvangen. Op de verkoopdag voer er welgeteld (Verder lezen op pag. 9)

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1967 | | pagina 7