'T KLEINE KRANTSJE
HE LEVEN
DE JONG
dat de oude vrouw De Jong
hier woonde, mét haar zoon
Arend, de „man zonder benen",
die de mensen graag vertelde,
dat hij eens een ernstig ongeluk
had gehad.
Er uit
1 In 1929 is moeder De Jong daar
op tachtigjarige leeftijd overle
den en toen heeft Arend er nog
gewoond tot hij er in april 1934
door de deurwaarder werd uit
gezet. Er was een geringe huur
schuld en de eigenaar kende
geen consideratie: de straat op
met de hele boel. Toen is door
het Fryske Groun de op deze
pagina afgedrukte foto gemaakt
en met bewogen woorden deed
het blad een beroep op de le
zers om Arend de Jong uit de
moeilijkheden te helpen.
Wij schrijven even letterlijk
over, wat het blad toen schreef:
„Het zijn benarde tijden waarin
wij leven. Hoge belastingen,
waaraan schier geen einde komt,
werkeloosheid als nooit tevo
ren. Maar slechts heel, heel
weinigen, die er zo slecht aan
toe zijn als Arjen de Jong. Een
lichamelijk wrak, kruipend op
handen en beenresten moet hij
door het leven. Levend van het
medelijden der mensen. Hij be
woonde een klein huisje aan de
Poppebuurt, waar hij thans
door de deurwaarder is uitgezet.
Hij verblijft nu in een klein,
zelf geknutseld tentje langs de
weg. Wat de reden ook moge
zijn van deze uitzetting, het zij
huurschuld of anderzins, hier
is een mens, een zeer hulpbe
hoevend mens zelfs, die een al
lesbehalve menswaardig bestaan
heeft en die geholpen moet
worden. Tot zijn allerhoogste
wens behoort een woonscheepje
in de prijs van f 150,-. Zouden
wij, lezers en lezeressen, dit be
drag niet voor hem bij elkaar
kunnen brengen
Deze noodkreet van It Fryske
Groun heeft voor Arend de
Jong geen resultaat gehad: de
Liwadders, die hem in deze da
gen met z'n hele schamele heb
ben en houden zagen zitten in
z'n tentje bij de Kiepeloop wer
den blijkbaar niet zó bewogen
door z'n lot, dat ze besloten fi
nancieel bij te springen of ze
hadden het in deze economisch
zo slechte tijden zelf zo moei
lijk, dat ze eenvoudig niets aan
de kant konden leggen voor de
ze beklagenswaardige stadge
noot.
Ook kan „de image" van Arend
de Jong daarbij een rol hebben
gespeeld, want hoe vaak gebeur
de het niet, dat men hem voor
een „groate zuuplap" hield en
dat terwijl hij - volgens z'n
broers en zuster - nimmer een
druppel drank over z'n lippen
heeft gehad
Toch is dat begeerde scheepje
er gekomen en het was de fa
milie van Arend zelf, die er
voor heeft gezorgd: in Sneek
vonden ze een mooi arkje, uiter
mate geschikt voor Arend om
er in te wonen. Zo kwam Arend
dus „aan boord'" terecht en veel
Leeuwarders weten nog wel, dat
hij met dit scheepje in het Vliet
gelegen heeft en in de woon
schepenhaven aan de Greuns.
Daar kreeg Arend zo nu en dan
ook bezoek van kornuiten uit
de zelfkant van de maatschap
pij, zwervers en bedelaars, en
een van deze heren heeft het
op een kwade dag gepresteerd
om Arend zo ver te krijgen, dat
hij z'n arkje verkocht - toen
z'n broer hem eens opzocht zag
hij tot zijn grote verbazing, dat
Arend in een ander en veel
slechter scheepje zat, een praam,
die als enig voordeel had, dat
er ook nog mee kon worden
gezeild.
In oktober 1959 was er een klein beetje feest in het asyl van de
Dierenbescherming: Nellie, de hond van Arend de Jong, was er
toen precies tien jaar. Op Dierendag werd Nellie te pronk gezet op
de pijp bij het Schavemek en toen hebben we deze foto gemaakt.
„Nellie, gewezen trekhond, 10 jaar verzorgd door Dierenbescher
ming".
Overbekend
Intussen was Arend de Jong in
de stad al een overbekende fi
guur geworden en hadden de
Leeuwarders ook al een bijnaam
voor hem bedacht: de Roetoet.
En dat zal dan wel zo veel be
tekend hebben als „zwartge-
zicht", want we zouden de
waarheid geweld aandoen, wan
neer we beweerden dat Arend
een trouwe klant is geweest van
het Badhuis aan de Noorder-
weg.
Maar een goed hart had hij wél
en een grote vriend van de die
ren was hij zéker - altijd had hij
een hond en dikwijls had hij er
meer dan een. Verstandig was
het dan—ook niet om die hon
den te na te komen: wie zo'n
dier wou plagen moest er maar
op rekenen, dat Arend er niet
tegen opzag om de kwelgeest
met een van z'n krukken een
klap te verkopen en hoeveel
kwajongens zou Arend wel niet
met een groot onheil hebben
gedreigd: „Donder op, want ik
slaan die doad
Precies vijftien jaar heeft Arend
in z'n scheepjes gewoond, toen
- in 1949 - werd de situatie in
het nauwelijks meer drijvende
woninkje van de al bijna ze
ventigjarige zo bedenkelijk, dat
Sociale Zaken besloot in te
grijpen; Arend de Jong kon een
plaatsje krijgen in het Gemeen
telijk Tehuis voor Bejaarden in
de Haniasteeg.
Maar vóór hij er zat moest er
nog heel wat worden gepraat,
want Arend had een bepaalde
voorwaarde en wanneer de ge
meente daar niet aan kon vol
doen peinsde hij er niet over
uit zijn scheepje vandaan te
gaan: hij eiste de garantie, dat
zijn beide honden tot hun dood
liefderijk zouden worden ver
zorgd door de Afdeling Leeu
warden van de Vereniging tot
Bescherming van Dieren.
Welnu, zo is er geaccordeerd,
Arend kwam in de Haniasteeg
en de honden gingen naar het
asyl. „Dat heeft Sociale Zaken
nog jarenlang een handvol pen-
siongeld gekost" vertelde ons
een meneer van de Dierenbe-
VERDER LEZEN OP PAG. 9
van Arend de Jong. Met deze driewieler kon hij zich razendsnel in de stad verplaatsen