Toen de Westersingel nog landelijk was... Nieuwe perikelen van de Priiszettersvereniging 3 'T KLEINE KRANTSJE Jazeker, zó landelijk is het in grootvaders tijd bij de Westersingel geweest: prachtige rijen bomen aan weerszijden van de rijweg, aarden wallen langs en zelfs rietkragen in de gracht De fotograaf heeft vlak bij de huidige Fonteinstraat gestaan, rechts zien we het hoekhuis van de Fonteinstraat en de Westersingel, links pronken de bomen van de Westerkade en vaag op de achtergrond ontwaren we de huizenrij van de Willemskade. Wat we uiterst rechts kunnen zien zal het restant van het Fonteinspijpje zijn ge weest, een bruggetje over de Fonteinsloot, die liep, waar nu de Fonteinstraat is. Het pontje is nog in vol bedrijf, maar dat zou het blijven tot in onze tijd - pas enkele jaren geleden heeft deze veerpont, als de laatste in onze stad, z'n diensten gestaakt. Een hon derd jaar geleden zag het er op deze plaats nóg veel schilderachtiger uit, want toen (voor 1872) was de singel nog niet bestraat en toen had men van hier nog 'n onbelemmerd uitzicht over de landerijen ten westen en ten zuidwesten van de stad. Oudere Leeu warders, die deze mooie foto bekijken denken stellig terug aan de broodfabriek van Dalenoord, die hier (rechts, maar niet zicht baar op de foto) heeft gestaan en waar de jeugd voor „een duppie" nog heel wat lekkernijen kon verkrijgen; was dat niet „veron gelukte kustekoek Wie deze oude Westersingel vergelijkt met de singel van nu, zal concluderen, dat we er kaal afgekomen zijn: de bomen zijn hier gerooid, de aarden wal heeft voor een stenen kade plaatsgemaakt, het pontje en de plezierbootjes zijn verdwe nen, de hele sfeer heeft een grote verandering ondergaan. Enhad de secretaris voor gelezen „een commissie ad hoe" bestaande uit de leden, in feite het D.B. met 2 uit de vergade ring benoemde, had tot taak met de H.H. notarissen te be spreken om het strijkgeld te verhogen van 2 tot 3 pet. Er waren nl. de laatste tijd nogal wat stroppen uitgedeeld, zoals dat in het vakjargon heette. En er waren meer plaatsen waar het strijkgeld 3 pet. was. Nog iemand op- of aanmerkingen op de notulen, vroeg de voorzitter. Ja, riep een van de leden. Se cretaris las over een hok. Daar is nooit over gesproken, wat wordt daarmee bedoeld. Met de notarissen zou een bespreking worden aangevraagd en niet met of over hokken. Voorzitter lichtte de uitdruk king toe en zei dat bij punt 7 de inmiddels plaats gehad heb bende bespreking zal worden behandeld. Een stem uit de ver gadering was van oordeel dat de secretaris bij het schrijven van de notulen wel het krot in het Zalmklooster voor ogen zou hebben gehad waar de eerste spreker aan was blijven hangen. Algemeen gelach. Iemand meende dat de dure stadhuiswoorden beter niet ge bruikt konden worden. Voorzit ter had het nou wel goed toe gelicht, maar was dit wel zijn eigen wijsheid. Een oud zeer nuchter lid meende dat zijn verstand hem nooit meegevallen was, maar dat van een ander evenmin. Voorzitter hamerde af en teken de het verslag. De mededelin gen en enkele andere agenda punten werden vlot afgedaan. Toen kwam de bespreking van punt 7. De 2e voorzitter gaf een goed gedegen mondeling verslag, maar het resultaat was helaas dat de H.H. notarissen het ver zoek niet konden inwilligen en zich beriepen op het „plaatselijk gebruik". De algemene reactie was dat dit geen steekhoudend argument was. Zulks kon toch ieder ogen blik veranderd worden. Een der leden meende dit nader te moe ten preciseren. Plaatselijk ge bruik zei hij was dat een man zich bij zijn eigen vrouw hield. Maar men zou de kost moeten geven aan degenen die van dit plaatselijk afweken. Een der aanwezigen die zijn 3e cognacje zou leegdrinken vroeg of dit misschien op hem sloeg. Voorzitter hamerde en was van oordeel dat men niet overal iets achter moest zoeken. En de ver gelijking ging toch niet geheel op. Hierop reageerde de bewus te spreker door te zeggen dat theorie en praktijk niet altijd parallel liepen en dat in derge lijke gevallen „geen 10 rechters er iets aan konden doen". De betreffende commissie was veel te lankmoedig geweest, had zich laten overtroeven of overbluf fen door misschien een vriende lijke handdruk en een idem glimlach. Dit kwam de commissie in haar eer. De 2e voorzitter, iemand die behoorlijk van de tongriem gesneden was en die de bijnaam van „de deurwaarder" had, be stelde een nieuwe consumptie voor vermoedelijk meer moed. De sekretaris kreeg er ook van langs. Die flauwe kul van „Wel- edelgestr. Heren" in zijn brieven altijd. Volgens een der leden moest het Edelachtbare Heren zijn, maar „mijne heren" was mooi genoeg, beter nog alleen „L.S.". Toen voelde deze zich in zijn wiek geschoten. De stemming werd er niet beter op. Er was iemand onder de le den die het beslist niet met de H.H. notarissen kon vinden en deze meende dat wij moesten vasthouden en geen verzoek, nee een eis. Beter dood dan slaaf meende hij. Secretaris schoot in de lach. Dit was ech ter olie op het vuur. Een nieu we commissie benoemen was het oordeel en dan kerels. En zou het niet goedschiks gaan dan kwaadschiks. Dan staken. (Wat later ook een keer is ge beurd). Stem uit de vergadering: „Er moet een grote kerel heen, geen commissie weer. En een die zich niet liet paaien". Wij hadden geluk. Een onzer le den, kalm van aard en bijzonder groot werd aangewezen. Daar zouden de H.H. notarissen wel respect voor hebben. Ons oude nuchtere lid ging op staan en sprak „Heren, denk er aan, het verstand is niet in ver houding tot de grootte". Enige bestuursleden bloosden, waar onder ook schrijver dezes, voor de uitval. Voorzitter wist te goed het peil van de leden. Ha merde af, zei dat „aldus was be sloten" en wenste contactman veel succes. Dit is echter niet bereikt, maar dat was echt niet aan de voorzitter te wijten, die is steeds van goede wille ge weest.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1968 | | pagina 3