Rommeldebommeldebom: Daar rolden onze
bakkerts deur de Galileërkerk
HUTTING
Kommende lente
Kent u hem nog? Marinus Knuist
Met een vrachtboot langs
verre kusten
'T KLEINE KRANTSJE
Toen ik laatstens nog es een
Kleine Krantsje in hannen
kreeg en deurbladerdet sag ik
daar nog wat in van sun dertig
jaar leden. En toen docht ik:
„Och heden, ja, dat weet ik nog
best. Is dat alweer so lang le
den Wat gaat die tied vlug".
En dan beginne je onwillekeurig
wat te miemeren. Dit kleine
endsje nou es aanpast bij mien
leeftied van nou. Sou ik onge
veer 95 wezeNee jong, dat
haalst niet. Twintig der bij dan;
dus 85 Niet so optimistisch
weze. Nou vooruit; 10 jaar
Och, 't is maar goed dat de
meens dat niet weet en oek niet
weet wat hem boven 't hoofd
hangt. Toen mien moeke nog
een stuk jonger was dan ik nou,
sei ze altied, wanneer 's avonds
het „Van der Velde" krantsje
kwam, „geef mij eerst maar
even dat blad, waar de overlij
densadvertenties instane". Nou,
wat voor interessants is daar
nou an, docht ik toen bij mie-
zelf. Laat ik nou seis so ver oek
al weze.
Ja, de psalmist mut indertied es
seit hewwe: „Uren, dagen,
maanden, jaren; vlieden as een
schaduw hene". Nou, de man
had geliek. Vóór je 't self inne
gaten hewwe stane je voor je
endsje-besluut. En gedachtig an
die wieze woorden van de
psalmist, skoot mie in gedach
ten een voorvaltsje uut mien
jeugd in plm. 1912 of '13, toen
ik nog sun voeg jonkje was van
een jaar of 10, ra.
Dat gong oek so mooi. 't Was
oudejaardsdag. Dus gongen wij
's avonds naar de kerk. Mien
vader, moeke, mien jonger
broerke en ik, seit de gek. We
gongen de voordeur in van de
Galileërkerk, oppe Tweebaks-
merk naast het postkantoor. En
nou hadden wij, mien broerke
en ik, wel direkt deurlope kan
nen, naar de achterdeur; die
kwam uut inne Galileërkerk-
straat.
Naar de kraak
Vlak teugenover dat staankroeg-
je van Lubberts, oppe hoek van
ut Ritsumastraatsje. Maar nee,
dat deden we niet. Eerlijk blieve.
Dus gongen we dis keer linea-
recta naar boven; naar de kraak
of galerij. Daar hadden je niet
alleen een mooi uut- en over
zicht over 't geheel, maar, vlak
vooraan gezeten gongen we oek
wel hene, maakte Ideine prop-
kes papier en pik disse met de
vinger weg, om te proberen, die
kale koppen onder ons te raken.
Meestal was het mis en dwar
relde sun droog propke der vlak
naast. Héél langzaam draaide
sun kop dan omhoog en héél
langzaam trokken wij die van
ons bescheiden terug. Méér kans
van slagen hadden je, wanneer
je der eerst op kauwd hadden.
Op dat propke papier bedoel ik.
De winter met sien hinder,
Het nou weer afgedaan.
De kachel, geldverslinder
Kan op getemperd staan.
De aard' - in aarzelend skromen
Al uut hur slaap gewekt
Wacht op ut geen gaat komen
Wat zich straks weer voltrekt.
Ut jaarlijks grote wonder,
As trouwe Moeke Aard
Uut skienbaar dood hieronder
Ut nieuwe leven baart.
Ut feest van geur en kleuren
Dat ons ontvank'lijk blied
Elk jaar weer op komt beuren,
Na de barre wintertied.
Sun propke was zwaarder, beter
bestuurbaar en met een bitsje
geluk kon het wel gebeure, dat
sun miniatuur-raketsje krek op
sun volle maan beneden ons
terecht kwam.
Maar eerlijk, dit was een uut-
zondering. Maar disse keer gon
gen mien broerke en ik naar het
allerbovenste deel vanne kraak
of galerij. Jim wete wel, amphi-
theater-gewijs en helemaal in
de nok. Net as in 't circus. En
wie van ons, weet ik niet meer,
maar één had een bakkert in
sien buse. En dat was 't begin
van de narigheid.
Tiedpassering
Omdat wij de preek van domi
nee niet recht begrepen, niet he
lemaal volge konnen, gongen
onze gedachten uut naar een
andere tiedpassering. En die
vonnen we. We gongen een me
ter van mekaar afzitten en rol
den mekaar, heel voorzichtig en
geruisloos, de bakkert toe. Al
lengs gongen we wat meer, wat
verder van mekaar afzitten tot
we elk in een hoek van de bank
zaten met een meter of vier tus
sen ons. Een tiedsje lang gong
het best en we hadden lol. Maar
hoe het nou precies kwam en
deur wie, dat weet ik niet meer,
maar halverwege raakte dat
ding uut sien koers, valt van de
bank en.... pang!!rom
meldebommeldebom rolt ie
van de hoogte, over de lange
houten vloer naar voren en
komt met een nog veul luder
klap tot stilstand, teugen dat
voorschot. De plechtige stilte
verscheurende.
Wat er in de devote harten van
de gelovigen beneden ons, om
ging laat sich makkelik rade.
Schrik, verbazing, verstoorde ge
zichten en boze blikken,- onder
opzien tot Hoger; uiteraard. En
bij ons tweeën: Leiden in last,
angstige spanning, oh, here-
mientied, hoe mut dit aflope.
We bleven niet lang in het on
zekere. Beneden ons gong een
deur open en een bankwachter
verscheen. Met een kritische
blik monsterde hij de aanwezi
gen. De eerste rij banken waren
voltallig bezet. De tweede rij
matig, de derde uitgesproken
slecht. Maar al de gelovigen in
disse banken waren oudere en
serieuze meensen. Ze keken
hem onschuldig an of zaten lief
te luusteren naar de preek.
Uutgesloten, hier kon de dader
niet onder skule. Sien blikken
gleden hoger over al die andere
lege en verlaten banken. Maar
daar, heulemaal in de nok; die
twee daar. Onze Sherlock Hol
mes combineerde, deduceerde,
concludeerdehep toen met
rasse skreden naar onze bank,
dee het deurke open, sei niks,
maar gong vlak bij ons zitten.
Nou, daar zaten we dan; ons
dood te vervelen. Een ogenblik
later song de gemeente uut vol
le borst: „Uren, dagen, maan
den, jaren, vlieden als een scha
duw heen" enz. enz. Nou, in
sien algemeenheid is disse uut-
spraak van de psalmist, volko
men juust. Wil ik niks op af-
dinge. Maar die selde psalmist
het seker nooit es een bakkert
inne Galileër Kerk rolle laten
en het oek niet een paar uur
onder scherpe bewaking sitten
van een bankwachter. Want dan
su hij ondervormen hewwe, dat
een paar uren soms oek verdu
veld lang dure kanne.
Ik wu alleen maar segge: „der is
gien regel sonder uutzondering".
K.
Een kleine herinnering aan het voetballen in het oude Leeu
warden: Marinus Knuist, ster en steunpilaar van de LW
Friesland in opa's tijd. Andere Frieslandsterren uit zijn tijd
Bart van Zuylen, De Weert, Piet Manie, Jaap Schoustra,
Sido van der Meulen, Willem Leysma, Siep Bokma, om er
zo maar een paar te noemen.
caanse dokter, mochten ook de
passagiers voor Panama en de
S. 1. V. 1.
Onder een van warmte titelen
de hemel meerde de „City of
Sydney" in de tussen rotsen ge
legen, prachtige natuurhaven
van de Mexicaanse havenplaats
Mazatlan. De bemanning aan
boord was dadelijk in Ameri
kaanse „hurry". Scheepskranen
ratelden, stukgoederen werden
gelost en geladen.
Van de passagiers werden het
eerst de patiënten van boord ge
haald. Het waren de zieke Me
xicanen die door syphilis waren
aangetast. Als ongewenste
vreemdelingen waren ze door
Amerika uitgewezen. In drie
ambulances, getrokken door
muilezels, gingen die stakkerds,
onder politiegeleide terug naar
hun vaderland.
Na een keuring door een Mexi-
Zuid-Amerikaanse republieken
een kijkje nemen in Mazatlan.
Als de dag van gister heugen
mij nog de uren dat ook wij,
mijn bootvrienden en ik, rond
neusden in die Mexicaanse ha
venstad. In die jaren was Mexi
co nog niet zo erg verameri-
kaanst. Alles ging er rustig toe,
geen overdreven „hurry", waar
door de U.S.A. zich zo ken
merkt.
Het was in de middag van onze
landing nogal heet. De koperen
ploert zengde zijn stralen niet
zuinig uit over die stad aan de
Mexicaanse westkust. Al gauw
zochten wij dan ook een terras
je op van een bierkroegje in het
centrum van de stad. Echt
Spaans deed de stad aan. Er
werd ook Spaans gesproken. On
danks het contact met de Ame
rikanen hadden de Spaanse ge
bruiken zich gehandhaafd.
Luchtige houten huizen door
brede veranda's omgeven, ston
den langs oneffen, stoffige stra
ten. Ezeltjes met grote water
bakken aan weerskanten bewo
gen zich onder de hoede van
een drijver stapje voor stapje
door het stof. In fiere houding,
een sigaretje in het hoofd, liep
hun baas er naast. Men zag, ze
ker rijke Mexicanen, in trotse
houding met prachtige brede
„sombrero's" op, strohoeden die
ze met zo'n edele zwier dragen.
Alles vonden wij schilderachtig,
je was in een heel andere we
reld. Ook een paar zeelieden,
matrozen van ons schip, trok
ken ons voorbij. Ze waren al
mooi in de olie. Zeelieden die
in dagen niets anders dan zee
en lucht te zien krijgen, worden
als ze aan wal komen, wel eens
wat luidruchtig. Ook geldt voor
hen wel dikwijls het gezegde:
„in ieder stadje een ander
schatje". Maar ondanks dit al
les, heb ik mijn hele leven van
de jongens van de zee gehouden.
Het komt mij altijd voor, zoals
de Engelse schrijver „Rider Ha-
gerd" het zegt: „het is alsof die
grote, eentonige wateropper
vlakte hun harten verruimt en
van hen mannen maakt zoals
deze moeten zijn".
Aan ons tafeltje op het terras
(Vervolg op pag. 9)
GRAFMONUMENTEN
SCHOORSTEENMANTELS
OC FUUCHi IHiNMOUWIM
SINDS 1930
TELEFOON 30180 - 29278 - 27866 - 28286