Bijnamen van buiten Leeuwarden De gevelstenen spreken Bloem van Leeuwarder jongelingen Jibbele Kwek - Tjitte nooit een kop Kobus Skimerjoun - Het kruukje van oolgaad 5 'T KLEINE KRANTSJE Aerostatische luchtbollen Al vaak hebben we het in 't Kleine Krantsje gehad over bijnamen en de oorsprong daar van. Daarbij beperkten we ons vrijwel uitsluitend tot Leeuwarden, maar ook andere Friese steden en dorpen hebben natuurlijk prachtige bijnamen gehad. Sommige plaatsen gaan er zelfs prat op, dat de gewoonte van het verzinnen van treffende bijnamen daar meer dan elders in zwang is geweest. Een echte ouwe Harlinger zal niet graag toegeven, dat er ooit mooiere bijnamen bedacht werden dan juist in deze havenstad, maar wie een geboren en getogen Dokkumer hoort, moet haast wel aannemen, dat deze stad met z'n bijnamen weinig voor Harlingen onderdeed. Trouwens ook sommige dorpen op het platteland waren virtu oos in het geven van zinvolle aanduidingen aan streekgenoten, die men niet of nauwelijks kende bij hun officiële naam. Laten we nu eens enkele wille keurige grepen doen uit onze enorme collectie bijnamen van buiten de stad en daarbij sprin gen we dan van de hak op de tak, want voor een systemati sche behandeling leent dit on derwerp zich niet. We beginnen in Pingjum, een dorp /waarvan insiders zeggen, dat in de goeie ouwe tijd „ieder een" er een bijnaam had. Vol strekt onwaarschijnlijk lijkt dat niet, want vergelijken we de hoeveelheid namen uit dit dorp met die welke we in andere dorpen konden verzamelen, dan komt Pingjum inderdaad met een verbluffend grote productie uit de bus. Om voor de vuist weg een paar te noemen: Jibbele Kwek, Jan Turie, Lammert Snor, Marten Blikkie, Schot Hagel, Sytze Gruuske, Wieze Belg, Piet Kof- fiepak, Kalde Durk en Bettus Hipke. En dan Aide Hidde Tra lala. Die had de gewoonte heel raar met z'n woorden om te haspelen. Zo sprak hij niet van vliegtuigen, maar van vlieme- tuigen. Hij was een bekende fi guur in Pingjum, maar dat wa ren ze allemaal: ook Harm Piel en Hangop, en Hendrik Rus en Jan Boffert en Jan Pieflte en Kees Kikkert, enfin noem maar op. Van Pingjum naar Franeker. Daar dankte Tjitte de visventer z'n wonderlijke bijnaam „Tjitte nooit een kop" aan z'n onver mijdelijk antwoord, wanneer men hem vroeg of hij bij het vissen al wat gevangen had. „Al wat fongen, Tjitte „Nooit een kop Soms wipte „Tjitte nooit een kop" even een cafeetje bin nen en zolang bleef z'n karretje dan buiten staan. Eens moeten de meeuwen toen z'n hele kar leeggevreten hebben. „Is er nog wat overbleven vroegen de stamgasten, toen Tjitte ontdaan van de ramp vertelde. „Nooit „SIEBOLT TE LAAT" KWAM NOOIT TE LAAT een kop!" antwoordde Tjitte.. Bijzonder bekend in Franeker was - in vroeger jaren - Simen Reuzelbroek, een zeer blijmoe dig man, die rond Nieuwjaar al manakken en raadselbroekjes verkocht. Van hem gaat het ver haal, dat hij een pliesje voor het lapje hield, die op het punt stond hem te bekeuren voor het vissen in de stadsgracht. „Simen vist niet" reageerde hij, toen de agent hem zou opschrijven. „Wat doe je dan vroeg de agent. „Nou dit", zei Simen en hij zwiepte een fles jenever op de wal. „Die mut koel blieve, begriep je wel...." Eveneens een man van de lol was Jan Pommelom, die graag voor een kwartje op de kop ging staan op de top van de gevel van het Panwerk op het Vliet. Ook klom hij wel op de Vliet- sterbrug om daar vanaf in het water te springen. Trouwens, Jan Pommelom durfde alles, zo lang hij er anderen niet door in moeilijkheden bracht. En welke Franekers herinneren zich niet Half Vegees, Haan op 't Stokje, Jelte Neusdrup, Half Tien, Kobus Skimerjoun, Lette Wiebe, de Bargetiesker, de Neu- tedop en de Chinese Koffiekan? Of - om nog maar wat te noe men - Nanne Koekje, De Poes- kes, Durk Strieboer, De Blauwe, Snot oppe Lip, de Wurmvreter, Vet Vesje, of Kousefet Sommige bijnamen gingen en gaan ook nu nog wel over van vader op zoon, hoewel dan in de meeste gevallen de zin van de naam helemaal verloren gaat. De vermaarde Dokkumer zwerver Tjisse Knoest (in de be vrijdingsdagen vermoord in een woonarkje bij Snaklcerburen) dankte de aanduiding Knoest aan het feit, dat ook zijn vader zo werd genoemd. Veel Van der Wals uit de Wouden heten de Hondsjes en zo zijn er meer voorbeelden van bijnamen, die gewoon meegaan met de erfenis. Dat dit voor de betrokkene niet (Vervolg van pag. 4) opklom, zeer korten tijd in de Lucht bleef, en spoedig op het naastgeleegen Land, doch altoos recht overend en zagtjes neder daalde, dezelve was nog niet op den grond, of wierd reeds door een troep jongens met stokken enz. aangevallen, en ge heel gesloopt en vernield. Deeze proef heeft dan wat den tijd, welken men verwagt had dat de bol in de Lucht zoude blijven, en de hoogte tot de welke hij klimmen zoude geenszins vol daan, en is, wat dit stuk betreft, mislukt. Eindelijk wierden nog twee Bollen met ontvalbaare Lucht gevuld, een van één voet en een van drie voeten, met het zelfde gelukkig gevolg, als des mor gens opgelaten. (a) Deeze Bol was dezelfde dien men voor het oplaaten van de eersten gevuld had, doch die toen niet opging, om dat er een klein gaatje ingekomen was, hetwelk met vernis gestopt zijn de, den Bol weder in staat bragt om gevuld te kunnen worden, en op te gaan, zo als hier ge meld word. Deze foto werd ons toegestuurd door een abonnee met de notitie: „Dit was vijf en veertig jaar geleden de bloem van de Leeuwarder jongelingen, thans - als ze nog leven - allemaal opa's". Zullen we eens zien wie deze heren zijn De eerste, links voor met wandelstokje is onbekend, de tweede, naast hem, eveneens met stokje is Karei Maas. Op de tweede rjj van links naar rechts een onbekende militair, Abma, Beeling van de Nieuwestad, Jo Kruize, Van Nimwegen en Gerrit Mink; achterste rij staande van links naar rechts, eerst twee on bekende heren, dan de heer Zuidema, later gemeentearchitect in Leeuwarden, een zekere heer Visser, een onbekende weesjongen en Abma, een sergeant. De foto is gemaakt door de bekende Van der Peijl in de Nieuwesteeg. altijd plezierig is, bewijst een geval uit Wommels, waar in vroeger jaren een timmerman woonde, die nooit ergens op tijd verscheen. Wie om acht uur met hem afsprak kon er wel ze ker van zijn, dat het half negen of negen uur werd voor Japik verscheen. Weinigen wisten ten slotte hoe Japik van zijn achter naam heette - iedereen sprak van „Japik te let". Maar zie, Ja pik kreeg een zoon en die kwam later nimmer te laat. Toch werd en bleef het „Siebolt te let", ter wijl de goede man altijd keurig op tijd verscheen. Om te besluiten enkele bloem pjes uit het kleurige boeket van de Harlinger bijnamen: de Snoepbon, Bruintje Beer, De Peerdekop, de Weesvader („had een stuk of twaalf kienders"), Eusie, De Panne, De Poes, Peer Preut, De Bokboer, Lange Sije, de Polkepruuk, de Sjanzer, Bruintje Beer, het Kruukje van Oolgaard, de Muzikale en Melle Populair. Vandaag een tekening van een bijzondere gevelsteen, die we kunnen vinden in de Sint Jacobsstraat. Deze steen „Corpus multivarium vulnerum", ofwel Het lichaam op vele wijzen ge wond, zit in de voorgevel van het pand nummer 4, dat nu deel uitmaakt van de Speelgoedzaak van Hermans maar waarin tot voor enkele jaren de muziekhandel van Stoet gevestigd was. Na een brand in het pand is de steen in de nieuwe voorge vel herplaatst. Het „wonder mannetje" herinnert ons stellig aan de tijd, toen er nog verschillende chirur gijns woonden in deze Sint Jacobsstraat. Waarschijnlijk dateert de steen uit het be gin van de zeventiende eeuw.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1968 | | pagina 5