Herinneringen aan Stienserdyk K 1 1 ENAULT OSIER 'T KLEINE KRANTSJE Oberlcelner Klanderij gaat stad verlaten >R R Wie vlak na het begin deze eeuw van Jelsum naar Leeuwar den langs de vaak op een mod derweg gelijkende puinweg liep, zag juist voor de gemeentegrens aan zijn linkerhand de opslag Een bekende stadgenoot gaat Leeuwarden verlaten. Het is de heer D. van der Laan, ober kelner van Hotel De Klanderij; hij wordt maitre-d'hotel in het Motel-Restaurant Friesland in Wieringeiwerf. Veertien jaar is de heer Van der Laan oberkelner geweest in De Klanderij, voor welk bedrijf hij met hart en ziel heeft gewerkt. Het is niet alleen daarom dat de heer Van der Laan in een beetje een wee moedige stemming onze stad verlaat. Hij heeft „Leeuwarden leren liefhebben" zoals hij het zelf zegt. Ook in de oorlog werkte hij al in Leeuwarden en wel in Hotel De Kroon bij de heer Pim Reg- nery. De heer Van der Laan (48), geboren in Hoogkerk, heeft in meer vooraanstaande hotel be drijven gewerkt. Hij heeft o.a. geserveerd in de hotels Willems en de Doele in Groningen en hij was jaren ober-kelner in het Groninger hotel Frigge. Veel jongere collega's hebben de heer Van der Laan leren kennen als lid van de examencommissie Stichting Leerlingenwezen Ho reca. Ook maakte de heer Van der Laan zich verdienstelijk voor de Stichting Vakonderwijs Ho reca. aan de Jelsumervaart. Heel spo radisch kwam hier eens een scheepje lossen of laden en een enkele melkschouw. Alleen bij sterk ijs was er wat meer leven, we trokken er dan langs naar de Dokkumer Ee. Onder de weg door liep een duiker die door een schuif kon worden afgeslo ten. Het gebouw aan de rechterkant voor de grens, dat voor een deel nog in zijn vroegere staat is, deed toen dienst als herberg met doorreed en stalling waar reizi gers hun dieren en zich zelf konden laven. Ook werden er vergaderingen, feestjes en brui loften gehouden. De herbergier, de heer De Vries, was ook verslaggever van de Leeuwarder raadsvergaderingen. Benenwagen Vaak heb ik hem naar de stad zien lopen, want dat was toen de meest gebruikelijke manier, omdat een fiets nog een unicum was, laat staan dat men in een auto stapte. Direct voorbij de herberg „De Groote Bontekoe" begon aan de rechterhand de Tjessingaweg, de ze liep door de weilanden naar Beetgumermolen om even voor bij de boerdrij met „de stienen ulebourden" op de weg naar Beetgum uit te komen. Langs de weg achter de herberg stonden alleen de drie kleine ar beiders-woningen die er nu ook nog staan, rechts van deze weg even voorbij de toen pas in aan leg zijnde spoorweg stond de kop-en-hals en-romp type boer derij van R. J. Boelstra, die slachtoffer van het vliegveld is geworden. Aan de linker kant van de Stien serdyk zoals de P.f. Troelstraweg toen heette, was in de berm een zogenaamd „asgat" gemetseld, deze vierkante bakken deden dienst om huisafval in te de poneren. Op geregelde tijden werden deze door de reinigings dienst geleegd. Was de puinweg kaal en winderig, voorbij de Tjessingaweg wij zeiden altijd Tjiskewei begonnen aan weer zijden de bomenrijen met in de bermen de meer of minder- ster ke struikgewas begroeiing; onze ideale speelplaatsen in die dagen. In de vrije tijd rovertje spelen, hutten bouwen, vuurtje stoken, al naar de tijd van het jaar. De strijd tussen Boeren en Engelsen vond geregeld plaats, in onze verbeelding. Hoe zalig als de jongenskiel nog om de schou ders glijdt. Als de dood Geen last van politie; alleen marechaussee, daar waren we als de dood voor. Ze zagen er in onze ogen ook zo vervaarlijk uit, met hun ruige mutsen op en lange sabels op zij. En dan bo ven op die paarden! Maar enfin, dan maar over de sloot het land in en we waren weer veilig. Een enkele keer kwam er eens een rijksveldwachter, waar we ook wel een beetje respect voor had den. De politie leerden we pas kennen toen we naar de stad op school moesten. Gelijk met de bomenrij begon ook de straatweg, vrij hobbelig maar toch stukken beter dan de puinweg. Naast de straatstenen kwam al gauw een platgetreden paadje, waar de toen nog heel SFANjAAftDSLAAN 14*-LMUWAAMH -TBJ5. «100-2004] zeldzame fietser een behoorlijk rijpad vond. Je kon echter de dagelijks voor bij komende fietsen wel op de vingers van je hand tellen. De eerste die ik mij herinner was van twee jonge mannen, Kalma en Engwerda; een hoog vehekel, voor een heel groot wiel en ach ter een klein. Tegen een boom er opklauteren, de een de ander helpen en dan maar trappen en rammelen; want het was er een met „kusjebanden". Toen de zuster van Engwerda een fiets kreeg was het of de wereld in ons buurtje op zijn kop kwam; een vrouw op een fiets, vrese lijk! Maar zetten we onze wandeling een eindje voort, dan kwam al spoedig aan de rechterkant een oprijlaan naar de nu nog be staande, maar gedeeltelijk mis vormde boerderij, de plaats met de „liuewen". „Nocht en Wille" er zijn eerste wedstrijden gehouden. Later wer den deze op de afgegraven terp verderop aan de Vierhuisterweg gehouden. Melktapp.erij Gaan we verderop naar de stad, dan stonden achter een lage doornhaag een rijtje huizen, die er van buiten nu nog vrijwel gelijk uit zien. In de alleen staande woning was toen de melktapperij van Riemersma, een verwoed visser. Ging hij 's middags niet met zijn vistuig de landen in, waar in de tocht en spoorsloten toen vrij veel vis zat, dan behoefden wij als jongens niet weg te gaan; wij vingen dan geen kuitvisje. Achter de laatste dubbele wo ning stond nog een kleine sme derij, het smidsvuur heb ik er wel ingezien, maar er was geen smid meer in 't land. de woningen woonde de bij de ouderen nog wel bekende-Tuun- pliesje - van de Kleine Bontekoe (waarover later meer). Het huis stee heette de „Liezepolle"; wij zeiden de „luuzepolle". Na een greppel als erfscheiding, kwam een perceel bouwland Herinneringen aan de Stienserdyk: zo was eens De Kleine Bontekoe. Veel ouwere Leewadders denken met weemoed aan deze uitspanning terug. De bermsloot was wat verwijd, de bermstruiken waren vervan gen door een meidoornheg. Hier woonde toen de heer N. Wasse naar met drie zoons, de later zo bekende veefokkers; F., A. en J. Wassenaar, alle drie thans over leden. Helaas, dit mooie bedrijf werd ook een slachtoffer van de oor log. Even verder links van de weg kwamen de nu nog van buiten vrijwel gelijk gebleven vier arbeiderswoningen, toen pas gebouwd. Dan volgde weer een weggedeel te met dichte begroeiing, waar het vooral in het najaar en 's winters aardedonker kon wezen, want straatverlichting was toen nog een onbekende weelde. Zo kwam je dan al gauw bij de kruising van de Stienserdijk met de Keegsdijk (Kiesdykje zeiden wij altijd) waar in de hoek rechts weer een asgat was aan gebracht. Schuin daar tegenover aan de linkerkant begonnen de huizenrijen welke er nu ook nog staan en vrijwel niet veranderd aan de buitenkant. Het huis op de hoek werd bewoond door timmerman Keizer, een van de mensen die toen in ons buurt- leventje een leidende plaats in nam. Op de rechterhoek Vier huisterweg Jelsumerbinnenpad woonde de hoogbejaarde oud- boer R. Sybrandy en daar schuin tegenover was de inrit naar het oude Paffenrade, waar op een zolderraam-omtimmering een jaartal te lezen stond, ik meen van 1776 en ook de naam Paf fenrade. Om de oude boerderij was een vrij brede gracht. Daar de gracht 's winters aardig in de luwte lag gingen we hier vaak schaatsen, zelfs heeft de toen pas opgerichte ijsclub Modderreedsje Dan begon weer de bermbegroei ing met haag en opgaand hout tot ongeveer waar nu de mili taire barakken beginnen. Zien we nu naar de rechter zijde van de weg dan beginnen ons de grote veranderingen op te vallen. De weg die nu naar het „vliegveld loopt was toen een vrij smal „modderreedsje", dat evenwel vrij spoedig een puin weg werd. Op het eind hiervan stond de boerderij „Groot Hu- malda"; toen bewoond door boer K. Tamminga, later door zijn zoon Y. Tamminga; de bekende veefokker en organisator op agrarisch gebied, onlangs over leden. Liep men nog wat verder dan kwam men bij de toenmalige Zwette,- een deel van de Oude Middelzeedijk. In die dagen op sommige plaatsen nog ongeveer anderhalve meter hoog, je kon deze toen van de Marsumerstr.- weg tot aan de Stienserhogedijk langs lopen. Voorbij de weg naar het Vlieg veld, de Keegsdijk, in de rech- terberm weer opgaande begroei ing tot de woning die er nu ook nog staat; hier was in de berm een doornhaag. Dan volgde een stuk bouwland zoals nu en daar naast een „Koumelkerspultje", waarschijnlijk een van de oud ste gebouwen in de buurt. De hoofdwoning de stalling met hooiberg werd bewoond door de familie T. v. d. Hoek, destijds met de broers P. en M. v. d. Hoek, bekende schapenhandela ren, die zelf een eigen slagerij in Harlingen dreven en vandaar met de Hullboten schaapsvlees naar Engeland verzonden. In een van de beide aangebouw- waar in igoo slechts de drie oude woningen schuin achter de beschuitfabriek stonden. In de volgende jaren werden daar eerst het woonhuis voor de fa briek en later de drie volgende gebouwd. In de fabriekswoning, die toen geen verdieping had werd een kruidenierswinkeltje gevestigd, later uitgebreid met veevoeder- handel. Dit werd het begin van grote veranderingen, maar hier is eerst de plaats om even op de gemeenschaps- en vereeni- gingsband in ons buurtje te wij zen. Visdag Er was door negen man een clubje opgericht met het doel zomers een visdag te organise ren en 's winters een avondje te komen praten,- bij toerbuert bij een lid aan huis. Als naam werd gekozen „De goeie negen". Al spoedig ontpopte zij zich als een soort vereeniging voor plaat selijke belangen en gaf de stoot tot het ontstaan van een Zieken fonds, een Begrafenis- en onder steuningsfonds. Vele jaren heb ben deze hun nut bewezen, nood gelenigd en de saamhorig heid versterkt. De apartheid van ons buurtje bleek ook hieruit dat men bij ziekte vrijwel alge meen de Stienser artsen te hulp riep en niet de Leeuwarder. De eerder genoemde ijsclub en de na de brand in de malerij De Noordkant opgerichte Vrijwil lige Brandweer tonen dat er in een kleine gemeenschap nog wel wat te bereiken is. Natuurlijk ontbraken de buurtfeesten ook niet, bijna elk deed dan mee. Ouwe Stienserdyker

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1969 | | pagina 3