W. BRANDERHORST:
tot hoofd bouwkundige dienst
MAN VAN STERKE STUKJES
ATSE GEERTS WAS EEN
7
AFSCHEID NA BIÜNA HALVE EEUW
'T KLEINE KRANTSJE
„Ja natuurlijk, als je bijna vijftig
jaar in zo'n fabriek werkt maak je
wel eens gekke dingen mee. Eens
had ik een meningsverschil met een
vent, die al eens zoveel jaar in de
kast gezeten had voor een moord.
Een boom van een kerel, die me
zomaar even optilde en vasthield
boven een tank met tweeduizend
liter kokende melk. „Nou, zeg het
mar! riep ie, „mut ik je loslate of
niet? Een andere keer lag diezelf
de knaap z'n roes uit te slapen in een
partij zakken in de fabriek. Toen
heb ik hem moeten ontslaan, maar
daarmee was de kous niet af. Toe
vallig werkte z'n zoon ook bij de
Condens en die sloeg me toen maar
even met een moker op het hoofd".
Deze fraaie herinneringen aan ver
vlogen tijden noteerden we uit de
mond van de heer Willem J. Bran
derhorst, hoofd van de Bouwkun
dige Dienst van de Coöperatieve
Condensfabriek Friesland, die op de
zestiende februari vijf en zestig
wordt en dan afscheid neemt van de
Condens om verder voor zich zelf
nog zo lang mogelijk actief te zijn.
„Door mijn jarenlange ervaring durf
ik me taxateur te noemen en daar
voor ben ik bij de Kamer van Koop
handel geweest. Daar ben ik voor
de commissie geroepen; de griffier
van het kantongerecht heeft me
beëdigd en nu ben ik beëdigd taxa
teur. Het briefpapier heb ik al laten
drukken - ik ben er dus klaar voor,
want het moet natuurlijk niet zo
zijn, dat je straks met het schort
voor in de keuken gaat staan - da's
nou net niks".
BEKENDE FIGUUR
De heer Branderhorst is een beken
de figuur in Friesland, maar het is
niet alleen daarom, dat 't Kleine
Krantsje aandacht aan zijn afscheid
schenkt. Zijn carrière bij de Condens
mogen we op z'n minst merkwaar
dig noemen en het is bepaald interes
sant te horen, hoe deze drieste door
douwer van spoeljongen kon op
klimmen tot hoofd van de sterk
gegroeide Bouwkundige Dienst.
En toch: „Ik zou niet weer terug
willen om het nog eens over te
doen - het lijkt misschien mooi,
maar het is allemaal niet zo ge
makkelijk gegaan".
De loop van het leven wordt be
paald door veel toevalligheden. De
heer Branderhorst heeft de laatste
vijftig jaar van z'n leven doorge
bracht bij de Condens, maar het
heeft maar weinig gescheeld of hij
was de politiedienst ingegaan.
„Mijn vader was Rijksveldwachter,
mijn grootvader was Rijksveldwach
ter, tot voor honderden jaren waren
de Branderhorsten veldwachter, nou
daar zag ik ook wel wat in. Ook
had ik wel naar de Officiersschool
in Kampen willen gaan om opge
leid te worden tot Officier in het
door een Duitse afdeling, die het
vliegveld van voedsel moest voor
zien, er kwam een gaarkeuken, enfin,
het bleef scharrelen tot in '45 de
bevrijding kwam.
In dat jaar stierf de bouwkundige
Marten van der Meulen en die be
heerde de hele fabriek: tappen, la
den, onderhoud gebouwen, noem
maar op. „Hij was werkmeester,
maar hij was ook een meester in
z'n werk". Toen kwamen ze bij mij
met de vraag of ik die functie zou
willen overnemen en daarop heb ik
direct geantwoord van ja.
Nou heb ik de hele fabriek, dacht
ik, want de werkmeester had ook
het onderhoud van de gebouwen en
de uitbreidingen. Maar ik had er
geen bal verstand van en daarom
liep ik drie jaar cursus bij meester
Goud, een leraar van de UTS; die
bracht me begrip bij voor het een
voudige bouwkundige werk".
GROEIENDE ARBEIDSTAAK
Met de hele Condensfabriek groeide
intussen de arbeidstaak van de heer
Branderhorst snel, want hij had niet
alleen het onderhoud en de uitbrei
ding van terreinen en gebouwen,
maar ook de magazijnen, de druk
kerij en de zich voortdurend uit
breidende sociale en huishoudelijke
diensten ressorteerden onder hem.
Ook de Bouwkundige Dienst maak
te een krachtige ontwikkeling door
en groeide met de heer Branderhorst
als Hoofd intussen uit tot een Bouw
bureau in eigen beheer. En wie heeft
gevolgd wat, vooral de laatste jaren,
door de Condens tot stand is ge
bracht, zal beseffen, dat dit bureau
geen gebrek aan werk heeft gehad.
Dankbaar voor wat is bereikt, zal de
heer Branderhorst nu terugzien op
deze voorbije halve eeuw, maar nog
maals, gemakkelijk was het allemaal
niet: „het is voor mij steeds een
omscholen en aanpassen geweest".
Overigens werd niet alle energie van
de heer Branderhorst verteerd door
het vuur van zijn geestdrift voor de
Condens. In vrije uren kon hij zich
geheel geven voor z'n grote hobby
de watersport; al jaren is hij voor
zitter van De Meeuwen en wie wel
eens iets te maken heeft gehad met
de befaamde Elfstedentochten van
deze vereniging, zal weten hoeveel
werk hij ook voor dit sportieve doel
verzet.
Verder is hij ook voorzitter van de
Kanovereniging De Hydronauten en
bestuurslid van de Friese Bootmo
toren Club, de FBC, die een onder
afdeling van de Meeuwen is, een
onderafdeling met een eigen bestuur.
En het voorzitterschap van de Bil
jartvereniging De Bleek - hoe zit het
daarmee?
„Dat heb ik er aan gegeven, want
met al die andere dingen werd het
me toch wel een klein beetje te veel.
Maar voor de watersport - nee, daar
voor is me niet zo gauw wat te veel!"
avonds hard studeren voor het
Mulo-diploma - dat kon toen nog.
Op dat Mulodiploma volgde het
Analistendiploma; dat wil zeggen
het eerste deel; in de opleiding voor
het tweede deel zou de jonge avond
student stranden.
Na twaalf jaar laboratorium voelde
de heer Branderhorst zich met het
hoofd tegen het plafond en zie:
daar begon het politiebloed weer te
kriebelen.
„Toen heb ik toch nog dat pliesje-
diploma gehaald en heb ik alsnog
gesolliciteerd voor Rijksveldwach
ter. Ik kreeg een oproep om in
Zwolle te komen. Ah, zeiden ze
daar, een Branderhorst, dat is een
met Rijksveldwachtersbloed. Ik
kréég mijn aanstelling: dan en dan
beginnen in Emmen. Maar niet zo
dra kreeg Hepkema de lucht er van,
of al die pliesjeplannen waren al
weer van de baan. Je kunt hier chef
worden, zèi hij. Chef van „de keu
ken" - ja, da's nog een ouderwets
woord, maar het is de indampafde-
ling, de bereidingsafdeling voor de
melkproducten".
Dat was in 1932 en na een jaar of
tien kreeg de heer Branderhorst
goed in de gaten, dat hij toch nog
altijd tussen vier muren opgesloten
zat. Maar toen brak de oorlog uit,
de keuken kwam stil te üggen, een
deel van de fabriek werd opgeëist
leger. Maar nee hoor, m'n ouders
wilden, dat ik ging verdienen; dus:
aan de slag. Nu was m'n zuster
keukenmeid bij Sietze Hepkema, de
directeur van de Condens en zo
kwam ik daar terecht. Ik kon kie
zen: of in de timmerwinkel, of in
de reparatiewerkplaats, of op het
laboratorium. Wel, ik koos het la
boratorium en ik kon f 400.- in het
jaar verdienen, acht pop in de week.
Dat was in '21, ik was toen zestien
jaar".
Zo werd de jonge Branderhorst als
spoeljongen op het laboratorium
geplaatst en hij kreeg er al gauw te
doen met vocht- en droge stofb"-
palingen. Overdag hard werken, 's
Van Frieslands schaatscoryfeeën uit vroeger tijden moet Atse Geerts, offi
cieel Atse Geerts Atsma uit Terzooi, wel een zeer bijzondere ster zijn ge
weest. De herinnering aan enkele huzarenstukjes van deze befaamde Atse
Geerts zijn bewaard gebleven - wij willen er graag wat van vertellen.
Atse Geerts was een gerenommeer
de hardrijder in het begin van de
vorige eeuw, maar van zijn wed-
strijdcarrière weten we eigenlijk niet
meer dan dat hij op de tweede janu
ari 1823 met Trijntje Johannes
Reidinga uit Goinga de eerste prijs
won op een grote hardrijderij voor
paren in Leeuwarden. Twee Speer
stra's, broer en zus, Wybren Pieters
en Antje Pieters uit Goingahuizen,
wonnen bij deze strijd in de hoofd
stad de tweede prijs.
Op een goede dag moet Atse Geerts
van zijn geweldige rijderscapacitei
ten hebben doen blijken op de
Zwette bij Oosterwierum. Daar kwa
men eens drie stoere boerenknapen
bij de Dille aan, de fameuze ijsher-
berg van Oosterwierum, die helaas
nu niet meer bestaat. De heren
zweetten als otters, waren bekaf en
konden haast geen woord uitbren
gen. Als zoutzakken vielen ze in de
gelagkamer in de stoel. Van een
ouder iemand kregen ze toen Te
horen dat het dwaas en ook onver
antwoordelijk was om zo idioot
hard te rijden. „Ja, ja" hijgde een
van de knapen, „je hebt goed praten,
maar wanneer je in onze schoenen
had gestaan zou je precies zo heb
ben gedaan". „O ja? mompelde
de oude man, „wat was er dan aan
de hand? „Nou" zei de knaap,
„er kwam ons een oud boertje met
een korte broek achterop en die
wou wel een praatje maken. M'n
maat zei al gauw, dat we maar een
beetje harder moesten rijden, dan
konden we die ouwe zeur tenminste
kwijtraken. Dus wij zetten de sok
ken er in, maar dat boertje had de
opmerking zeker gehoord en hij
bleef maar rustig naast ons rijden.
Tenslotte reden we voor wat we
konden, maar die oude bleef er
maar bij en het was niet te zien, dat
het hem ook maar enige inspanning
kostte. Tenslotte zei hij met een
spottend lachje: „Jullie wouden me
kwijt, is 't niet? Nou, dat kan,
ajuus! en daar vloog hij heen - hij
was zomaar uit het gezicht!
„Ja, ja, ja" zei toen de kastelein, die
belangstellend had meegeluisterd,
„dan hebben jullie te doen gehad
met Atse van Terzooi, die is hier
net voorbijgevlogen!
Ook als verspringer had Atse Geerts
in z'n jonge jaren een grote faam.
In Gorredijk moet hij eens een af
stand van achttien voet ofwel ruim
vijf meter gesprongen hebben en in
Drachten heeft hij eens een nog
sterker stukje vertoond. Daar lag in
de schutsluis een hoog opgeladen
praam met hooi en met de schipper
wedde Atse dat hij over de praam
en over de kolk zou springen. Lukte
het, dan kreeg hij de lading, lukte
het niet, dan zou Atse de waarde
betalen. Wel, ondanks de handicap
van een zeer korte aanloop won
Atse met glans: de lading hooi was
voor hem!
Atse Geerts Atsma is in 1860 over
leden. Hij had toen al een hoge
leeftijd bereikt.