KLEINE OORZAKEN - GROTE GEVOLGEN de lyekoringvan het oude BIJ WESTERPLANTAGE DE PLOEMPERT IN 'T KLEINE KRANTSJE SCHOONHEIO IN VROEGER EEUWEN KOUVUM MOOIE HEIBEL laatste had ik nu juist niet moeten doen want de niet ingewijde velen waren van mening dat ik bijna was verzopen, vooral vertegenwoordigers van het zwakke geslacht staken hun mening niet onder stoelen en banken en schreeuwden mij toe: „Hij is pas bijna verzopen en nu kruipt ie weer in dat ding". Ik vond het raadzaam maar een eind weg te varen om aan die woedende volks oploop te ontkomen. Toen de groot ste belangstelling was getaand ging ik snel naar de vaste wal, nam de kano op de schouder en smeerde mij via de Molensteeg naar een van de achteruitgangen van onze wo ning naar huis. Ik had haast, want ik moest weer tijdig in de winkel zijn bij Vergnes aan de Nieuwestad. Als winkelbediende sleet ik daar mijn dagen. Op zolder gooide ik mijn natte kleren neer, trok mijn zon dagse pak aan en stond na korte tijd als een net jongetje achter de toon bank. Dit is einde eerste bedrijf. Tweede bedrijf met nare gevolgen. Terwijl ik nog in het water lag te spartelen, gaf een buurmeisje een hevige ruk aan onze huisbel en schreeuwde: „Theo ligt in het wa ter". Mijn moeder schrok zich een beroerte en riep: „Pa, onze Theo ligt in 't water". Eerst reageerde pa daar amper op. Hij zei, die jongen zwemt als een rat, maak je maar niet bezorgd. Maar hij had Thijs Dams- Gooi jij die kleren naar buiten schreeuwde paps: „Ja! zei moe en kreeg toen geen kans meer die zaak toe te lichten. Van mijn broers en zusters hoorde ik later dat het toen niet mooi weer was. Op het moment trok moe aan het kortste eind. Later toen de gemoederen weer bedaard waren, konden ze er beiden om lachen. Mijn geluk was het dat ik pas om acht uur uit de winkel kwam en de storm inmiddels was bedaard, het had er anders niet best voor mij uitgezien. Ik had één rijksdaalder verdiend, maar wel tien rijksdaalders schade veroorzaakt en veel onenigheid. Zo u ziet: kleine oorzaken met grote gevolgen. Mocht ik weer eens goed zin hebben dan laat ik wel weer iets van mijn jeugd- streken horen. Th. H. Ettema De aanleiding van dit epistel is de prachtige foto van het Kleine Krantsje no. 107, pag. 3. De stadsgracht met pontje met gezicht op de Wester Plantage en Groot Schavernek. Precies over de brug zie ik mijn ouderlijk huis staan waar ik zo'n prettige jeugd heb doorgebracht. De grote houten blinden (ja loezieën) hangen nog aan de kozijnen. Mijns inziens moet die foto minstens 50 jaar geleden gemaakt zijn. In de onderwal van de Westerplantage zie ik nog een aanlegsteiger voor schippers, die daar drinkwater konden halen uit een grote pomp, welke ik op de foto mis. Een soortgelijke pomp ontdekte ik wel in het no. 108 pag. 3 staande midden voor de Harmonie. Misschien is die weggekuierd, daar wij het haar niet gemakkelijk maakten met onze waterbouwkundige streken. Die foto van het pontje deed mij aan een streek van mij uit mijn jeugd herinneren,, welke ik zou kunnen betitelen als: „Kleine oorzaken met grote gevolgen". Het was april 1923, op een zater dag. Het was goed weer, daarom besloot mijn broer zijn één-persoons kano te proberen. Hij had die laten maken voor de prijs van f 12.50; Dat bootje was zo licht dat men het op een platte hand voor zich uit kon houden. Mijn vriend Thijs Dam- sma, zoon van een kuiper aan het Molenpad en ik waren getuigen van de inwijding. Mijn broer Ferdie zat voorzichtig in de kano en hield zich vast aan de wal. Het kwam maar niet verder. Het leek er op dat het bootje zou omslaan zodra hij de wal losliet. Het brandde mij aan en ik had al meermalen gevraagd, laat mij het eens proberen. Eindelijk mocht ik dat en pagaaide al spoedig naar het midden van de gracht. Het bootje maakte wel gevaarlijk slagzij naar stuur- en bakboord af en toe, maar daar lette ik niet op, want ik kon zwemmen als een loodgieters winkel en weer boven komen ook. RIEKSDAALDER Tijdens het experiment daagde een neef mij uit met: „Do krijgst 'n rieksdaalder as tou met dat ding midden in de gracht omslaast". Dat was niet voor dove oren gezegd. Daar had ik een moord voor gedaan bij wijze van spreken. „Meen je het werkelijk? vroeg ik. „Ja, warem pel" zei ie. Mooi. Ik weer de kano naar het midden van de gracht ge peddeld en onder het slaken van een luide kreet plonste ik overstag de ploempert in. Ik was gekleed in col- bertcostuum en had een hoed op. De kano dreef onderste boven, de pagaai en hoed dreven er naast. De stuurman dook onder de kano door zodat ze hem vanaf de Wester plan tage niet direct konden zien. Een hevige consternatie en volksbploop op en nabij de Schaverneksbrug. VERZOPEN? Een mens kan niet eeuwig onder water blijven en daarom kwam ik maar weer boven, viste mijn hoed en de pagaai weer op en duwde de kano voor mij uit naar de wal. Aan de kant gekomen lichte ik de boot uit het water, liet het water er uit lopen en ging er weer in zitten. Dat De schrijver van dit artikel „Kleine oorzaken - Grote gevolgen", de heer Th. H. Ettema te Rotterdam, heeft in z'n jonge jaren met zijn ouders in het Hotel Nieuw Duinkerken aan het Groot Schavemek gewoond. Dit is nog een oud plaatje van het hotel en de panden er naast. ma ook gezien en wist dat deze niet kon zwemmen. Theo zelf had een tweepersoons kano, mogelijk waren zij daarmee omgeslagen. Pa rende naar de brug, zag een kano onder steboven drijven en later zijn zoon in het water spartelen, maar geen Thijs. Hij schreeuwde: „Waar is Thijs? Laat toevallig Thijs naast hem staan die hij zelf tevoren van zijn uitkijkpost had verdrongen. Thijs antwoordde, pa's gemoedstem ming niet begrijpend: „Hier mijn heer Ettema". „God dank" zei pa, „dat jij niet in het water ligt, die knaap redt zich zelf wel". Na van haar schrik te zijn bekomen ging mijn moeder naar boven om in ons hotel de logeerkamers te controle ren als die al of niet waren gedaan. Op een der kamers aangekomen ziet zij langs de wand een vieze straal water lopen. Niet begrijpend gaat zij een verdieping hoger om de oorzaak daarvan op te sporen. Op zolder ontdekt zij voor het koe- koeksraam de natte plunje van haar zoon. Zeer verbolgen over de zwij nerij die ik door mijn natte kleding op de slaapkamer had veroorzaakt, grijpt zij mijn boeltje en gooit het uit het koekoeksraam naar buiten in de tuin. Vanwege het mooie weer had pa een grote bus met verf op de vensterbank staan en was daarmee juist onder het koekoeks raam bezig geweest de achtergevel te versieren. Van binnenuit zag hij iets van boven vallen dat met een plof naar beneden kwam en in zijn vaart de hele bus met verf omsmeet. Ziedend van woede stoof hij naar buiten en zag zijn mooie grote bus verf in een hoop kleren leeglopen. Zijn inspanning tot verfraaiing van de achtergevel was in één slag teniet gedaan. Hardstikke kwaad stormde hij de trap op naar boven, mijn moeder in de armen, die gelijktijdig even kwaad naar beneden rende.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1970 | | pagina 6