FRANS HELFRICH WIL VAN GEEN OPHOUDEN WETEN Voor de rechter 7 'T KLEINE KRANTSJE Vijftig jaar en nog actief als voetballer VIJFTIG JAAR EN DAN NOG ALTIJD ACTIEF ALS VOETBALLER: HET IS WEL EEN BIJZONDERE PRESTATIE, DIE FRANS HELFRICH VANDAAG IN 'T KLEINE KRANTSJE BRENGT; DE MEESTE VOET BALLERS HOUDEN ER ZEKER VOOR HUN VIJF EN DERTIGSTE AL MEE OP, EEN ENKELING BLIJFT NOG TEGEN DE BAL AANTRAPPEN, WANNEER HIJ VEERTIG IS, SLECHTS BIJ HOGE UITZONDERING IS EEN SPELER NOG ACTIEF, OOK NADAT HIJ ABRAHAM HEEFT GEZIEN. FRANS HELFRICH, OP DE TWINTIGSTE FEBRUARI VIJFTIG GEWORDEN, IS ZO'N UITZONDERING; HIJ HEEFT HET HELE SEIZOEN NOG IN FRISIA GESPEELD ENSTER KER NOG: HIJ IS NOG LANG NIET VAN PLAN ER MEE OP TE HOUDEN - „MISSCHIEN GA 'K WEL DOOR TOT IK ZESTIG BEN EEN RIJWIELPLAATJE EN DE MORAAL Atze J. een 19 jarig los werkman te Leeuwarden heeft zich een rijwiel- merk toegeeigend, toebehoorende aan R. van der Meer te Leeuwarden. Hij dacht op dien 28sten Augustus, dat dit de minst kostbare methode was om een plaatje in zijn bezit te krijgen en dat daaraan wel een tikje moraal kon worden opgeofferd. En toch is hij nu van het tegendeel overtuigd. Met behulp van een nijp tang heeft verdachte het plaatje van het rijwiel gepeuterd. Thans heeft hij berouw, maar dat komt gewoon lijk na de zonde. Het rijwiel stond bij Van Tuinen aan de Tijnjedijk. Getuige Van der Meer heeft het plaatje teruggekregen en tracht thans een goed woordje te doen voor den verdachte, die echter geen blan co strafregister heeft. Eisch: 20 gulden boete, subsidiair 20 dagen hechtenis. Vonnis: 20 gulden boete, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met twee jaar proeftijd. (1933) DOOR HET RINKET Voor vele jaren woonde te Gorre- dijk eene smidsvrouw, die gaarne van haar man ontlast wenschte te zijn en naar niets meer verlangde, dan naar het uur van zijne dood. Een snaak, die het in 't geheim met den smid eens was, gaf haar den raad om haren man iederen morgen op warme broodjes te trakteeren. Daar zoude hij blind van worden en eindelijk wel sterven. Daar luisterde het laffe wijf naar alsof er haar lauw water in de ooren werd gego ten. En spoedig was haar besluit genomen: de smid zoude er aan gelooven, hij zou den aachten war- mebroodjesdood sterven. Als zij des morgens de bakkershoorn hoorde, dan snelde zij als een wilde draak de deur uit en haalde voor een schelling warme broodjes. De smid hield zich alsof hij nergens van wist en zei tot zijne vrouw, die anders zoo vinnig als een schaar was: „Hé lieve, hoe komt Paasch zoo in 't land? Je wordt mild". „Ja", zei ze, „baas, wij hebben lang genoeg ge- sobereerd, wij willen 't er eens wat ruimer van nemen. Jij moet er zoo zwaar voor smeden, mij dunkt jij moogt het ten minste wel goed hebben". En de smid, een groote slungel, was, evenals de meesten zijner zwarte kameraden, een man aan het aambeeld, maar ook een man aan den disch. Hij verslond als een leeuw eiken morgen twintig warme broodjes. Eindelijk begonnen ze hem toch tegen te staan en toen hij merkte dat het zijne vrouw op den duur ook wel wat te grof ging, klaagde hij dat zijne oogen hem schemerden. Hij dronk zijn dagelijkschen borrel niet meer, omdat hij wel eens ge hoord had dat dit kwaad voor het gezicht was. Dit stond de bijge- loovige vrouw bijzonder aan en zij beklaagde hem ook nog, die valsche slang! - Zo sukkelde het er een paar dagen zoowat heen. Maar den der den dag, toen de smid des morgens opstond en zijn broek wilde krijgen, tastte hij in het turfvat. Hij wilde zijn schoenen aantrekken en greep den ouden kater bij den kop. En toen hij zijn pruik wilde opzetten, had hij den aschveger in de hand. Verbeeld u met welk een genoegen de vrouw dit alles zag; maar zij hield zich meewarrig en bezorgd terwijl zij zeide: „Ach hé, baas, kunt ge niet meer zien? - „Neen, Lijs", zei hij; „en nu wenschte ik wel dat ik maar dood was. Maar hoe kom ik dood? Ik heb wel eens van meester Ipe hooren zeggen, dat verdrinken de gemakkelijkste dood is. Maar ik durf het zelf niet te doen; daarom moet jij mij helpen, lieve! - „Foei! welke leelijke praat is dat, baas! Zoo moet je niet", zeide 't valsche wijf, ,je kunt licht nog wat beteren. Ik wil eens naar meester Baltes gaan, die heeft zulk uitstekend oogwater". „Hoor eens! zei de smid, „ik wil dood, dat heb ik mij nu eenmaal in het hoofd gezet. En jij moet me hel pen". „Dat is nu wel een weinig erg", zei de vrouw, „maar het is zoals je zegt baas: een blind mensch is een ongelukkig mensch. Zóó heb je toch ook niets aan je leven. Toch ijs ik er van als ik er aan denk. Maar hoe moet het dan baas? De smid zeide: „Ik heb het zoo overlegd: je moet mij op den rand der vaart leiden, daar zal ik stil blijven staan en dan moet jij met een aanloop mij in het water stor ten". Zoo gezegd, zoo gedaan. Des an deren daags, toen de sluiswachter juist aan het schutten was, leidde Lijs haren man naar den kolkswal. Nu ging zij eerst eenige schreden terug en liep toen met kogelsvaart op hem toe. Maar de baas, niet dom, week een paar stappen ter zijde en nu snelde zijne vrouw hem als een zwaluw voorbij en tuimelde plomp verloren in de kolk des schutsluis. Zij begon te schreeuwen en te jam meren zoo verschrikkelijk, dat hoo ren en zien iemand verging: „Ach lieve baas! help mij toch!„Ja, lieve", zei de smid, „ik zou je wel helpen, maar ik kan je niet zien, ik ben blind". „Help! Help! riep zij voor het laatst, terwijl zij in het water wegzonk. MOET HET ZOO? De sluiswachter, opgeschrikt door het erbarmelijk schreeuwen van Lijs, kwam naar buiten en riep den smid toe: „Dit gaat wat erg, buurman! Moet het zoo, man? „Ja man" was 't antwoord, „zij is er zelf inge vlogen en wilt gij haar opvisschen, dat moogt ge doen; maar ik wil er geen hand naar uitsteken, want zij wilde mij er in rammeien". De sluiswachter greep zijn langen haak en vischte in de kolk, maar de stroom had de vrouw door het rinket getrokken en nu kwam zij aan de buitenzijde der sluisdeur weer opduiken. Nu sloeg de man den haak in hare kleeding, trok haar op den wal en bracht haar halfdood bij den smid in huis. Deze goot haar een romer Beerenburg in den hals, en zorgde verder, dat zij droog goed aan kreeg en naar bed werd gebracht. De smid was nu op eens van zijne blindheid genezen. OM DE VINGER Nog denzelfden avond gebruikte hij zijn borrel weer. En de vrouw was sedert dien tijd zoo gedwee, dat men haar om den vinger konde winden. Mannen! die onhandelbare vrou wen hebben, laat ze door het rinket vliegen. Het helpt, hoor! (Uit Frieslands Volksleven van Waling Dijkstra) Lukt het Frans Helfrich het inder daad nog twee seizoenen vol te houden, dan zal hij in '72 als voet baller z'n veertigjarig jubileum kun nen vieren, want het was in '32, dat hij in Harlingen als twaalfjarig adspirantje bij H.Z.C. begon. Op zeventienjarige leeftijd kwam Frans Helfrich al in het eerste van H.Z.C. en veel later - na de oorlog - heeft hij nog de veelbesproken pro motie van zijn club naar de tweede klasse meegemaakt. ONVERGETELIJK „Dat zal ik nooit vergeten" zegt hij nu, „er waren twee beslissingswed strijden tegen Houtigehage nodig voor het zover kwam. Beide ont moetingen eindigden gelijk, maar in de verlenging na de tweede wed strijd wonnen we door het benut ten van een strafschop door Harry Teakema". In 1950 verhuisde Helfrich naar Leeuwarden, maar hij bleef voor z'n oude vereniging spelen tot die drie jaar later fuseerde met Har lingen. De nieuwe combinatie had toen spelers genoeg, zodat hij kon besluiten over te gaan naar Frisia. Ook voor deze oude L.A.C. heeft Frans Helfrich nog in het eerste ge speeld en niet zonder voldoening, herinnert hij zich krachtmetingen tegen clubs als DOS, Enschedese Boys en RCH. Als een van onze topkaatsers, win naar van verschillende P.C.- en Bondswedstrijden, had Frans Hel frich toen in Friesland al lang naam gemaakt en de briljante successen, die hij als kaatser boekte, heeft hij zeker niet kunnen evenaren op het voetbalveld. Dat neemt niet weg, dat hij beide takken van sport, én het kaatsen én het voetballen, tot de dag van van daag trouw gebleven is. Elk zomer seizoen komt hij nog in drie tweede klaswedstrijden uit en iedere zomer ook kaatst hij nog eenmaal met z'n oude succesvolle maats Aebe Haima en Hotse Schuil. En wat het voetballen betreft: het is niet meer het eerste, maar het achtste van Frisia, waarvoor hij nu uitkomt en laat hij nu net nog de vreugde beleven van een kampioen schap van dat team! Toevallig belden wij hem op de avond, waarop dat fijne succes werd behaald en toen hebben we hem ook gevraagd in welke klas dat achtste Frisia speelt. „Jonge, dat weet ik niet" zei hij toen, „ik voetbal maar raak, maar in welke klas, nee heus, ik weet het niet". „En wat speel je Frans, of weet je daar soms ook niks van? NIET IN 'T STRIJDGEWOEL „Tja, da's ongelijk" zei Frans, „soms linkshalf, soms linksbuiten en als het zo uitkomt ook wel op de rechtsbuitenplaats. Maar in ieder geval niet te veel in't strijdgewoel. Wel zijn nog alle corners voor mij, want ver trappen is er nog wel bij - die andere jongens (ook verschillen de ouwe knarsebieters) krijgen de bal niet meer voor de goal Behalve voor Frisia komt Frans Helfrich ook nog voor het bedrijfs voetbal uit en wel voor de Geco, de Gezondheidsdienst van de Bond voor Coöperatieve Zuivelfabrieken. En dan is het natuurlijk niet meer „Frans", maar „meneer". Overigens werkt hij niet meer bij de Bond; sinds enkele jaren is de heer Helfrich directeur van de Technologische School aan de Corellistraat.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1970 | | pagina 7