KANSELARIJ EN LANDSCh
kleine ^.rante/e leeet iedereen
In 1498 werden ,Albrecht, Hertog
van Saksen en zijn erven door de
Duitse Keizer Maximiliaan als Gu-
bematoren en Potestaten over Fries
land aangesteld.
Deze hertog Albrecht, zoon van
Frederik de Zachtmoedige, was een
volle neef van Keizer Maximiliaan.
Zijn moeder Margaretha van Oos
tenrijk was een zuster van Keizer
Frederik III, de vader van Keizer
Maximiliaan.
Op 25 juli 1499 werd Albrecht
gehuldigd als „erfgubernator" van
Friesland en stelde de hertog „sij-
nen eersten raedt binnen Leuarden"
aan. Die provinciale raed hield zijn
vergadering op het Sjoerdema Slot.
Een jaar na zijn intocht stierf de
hertog en zijn zonen Hendrik en
George namen het bewind over; na
1504 werd hertog Hendrik alleen
gubernator van dit gewest.
Hij vaardigde de Saksische ordonatie
uit waarbij de raad door een ge
rechtshof werd vervangen welke was
samengesteld uit 7 raadsheren n.l.
4 edelen, 2 gerechtsgeleerden en
een canselier als voorzitter.
Hierdoor werd Leuarden tot hoofd
plaats van dit gewest verheven.
HET VOERTSLOT
Eerst wordt als conselary genoemd
het „Voertslot" (blokhuis) - dit
huis werd in 1542 op bevel van de
keizer afgebroken om ruimte te
krijgen voor wapenschouw.
De zittingen werden nu gehouden
in een gebouw van het minder
broederklooster, tot kanselary in
gericht. Dit hulpgebouw voldeed
echter niet aan de raden als waardi
ge zetel voor de vertegenwoordiger
van de keizer. Op 16 oktober 1533
werd aan de rentmeester Gerrit van
Loo opgedragen om met de land
voogdes Maria van Oostenrijk over
een nieuwe conselary te spreken,
doch dit had geen succes. Na een
vernieuwde aanvraag werd bij Kei
zerlijke octrooi van 20 juli 1545
goedkeuring verstrekt tot aankoop
van „huysinge ende erve, gelegen
mitter zuydt ende oestzyde aen der
barvoeten Broeders Kerkckhoff en
de mitter noertzyde ende eendeels
van de westzyde aan d'arve van
zalige Aede Martena ende voirts
mitter selver westzyde aen 's-Hee-
renstrate". Voor deze, niets aan
onduidelijkheid te wensen overla
tende beschrijving van aankoop,
zouden de kooppenningen worden
gevonden uit de gelden, afkomstig
van de verbeurd verklaarde goede
ren der Wederkoopers.
De koopsom bedroeg 4200 car.
gulden te betalen:
2000 gld. in gereed geld
1000 gld. een jaar later en
1200 gld. nog een jaar later.
Voor enige kleinere huizen aan de
noordzyde van het minderbroeder
klooster 1400 gld.
GEEN CONSELARY
Men had dus huizen en erf, maar
geen conselary.
Het octrooi vermeldde slechts het
gebouw „te doen repareren, decken
ende tot logys maicken om aldaer
bij den voorsz. Raedt te moegen
houden Pleyt ende Raedtkamer met
Zalevertreck ende anders om de
Griffie aldaer te houden, ende de
justitie voertaen te moegen admini
streren zoe, dat na gelegenheyt van
der zaicken van den Lande behoirt,
sonder nieuwe wereken te moegen
maicken, tenzy deur onse ordon
nantiën ende beveel!
Het hof meende dat het bedoelde
huis niet groot en geschikt genoeg
was voor Kanselary en haalde de
regering van Leeuwarden over, om
de raad in het bekomen van eene
nieuwe kanselary behulpzaam te
zijn. EVERARDUS NICOLAI, voor
zitter van het hof, SICKE DEKEMA
en JOHAN ROMMARTS raadsheren
werden naar Brussel afgevaardigd
om geld voor de bouw los te krijgen.
Op 15 oktober 1546 ontving men
de belofte voor hulp en wel 800
gulden gedurende vier jaar. Ook de
stad Leeuwarden beloofde een ge
lijke som, maar zelfs in die dagen
kon men daarvan geen kanselary
bouwen.
In afwachting van verdere hulp
betrok de voorzitter van het hof
het huis van de abt. JAN VAN
LIGNE, graaf van Arensberg, stad
houder van Friesland, overtuigd dat
van de keizer of van de landvoogdes
geen hulp meer was te verwachten,
bracht het probleem op de landdag
van 1550 ter tafel met het gunstig
gevolg dat de staten van Friesland
een aanbod deden van 3000 gulden
voor vier jaar onder beding dat ook
de regering van Leeuwarden zijn
vroegere belofte zou vervullen, en
dat de verdere kosten door de kei
zer zouden worden bestreden. De
staten stelden verder als voorwaarde:
Het nieuwe gebouw moest ten be
hoeve der Landsdagen van ieder der
3 kwartieren: Oostergoo, Westergoo
en Zevenwolden een geschikt ver
gaderlokaal bevatten. De kamers
der drie goën moesten ten spoedig
ste gebouwd en zodanig ingericht
dat men nergens beluisterd kon
worden. Maar noch Keizer Karei,
noch zijn opvolger Koning Filip
wilden geld voor de bouw beschik
baar stellen. Volgens een Friese be
schrijving werd een aanbod van
f 3000.- van de Friesche Staten tot
tweemaal toe geweigerd, omdat de
ze werd gegeven om eigen macht
en aanzien te versterken.
HANGENDE ZAAK
De zaak bleef hangende tot vijfjaar
later, in september 1565, de ge
deputeerde staten van Friesland en
de regering van Leeuwarden zich
gezamenlijk tot de stadhouder en
de raden van het hof wendden om
nogmaals de Landvoogdes Marga
retha van Parma of de Rentmeester
:van de Koning om steun voor de
'bouw van een nieuwe kanselary te
vragen.
Den 15e september 1565 gaf het
hof een akte, waarbij het aanbod
van de staten en de stad Leeuwar
den werd aangenomen. Dezelfde
dag werd een verzoekschrift aan de
koning gezonden, om aan te dringen
op een spoedige voorziening in de
behoefte welke met de dag groter
werd, vooral om de bekrompenheid
en bouwvalligheid van het klooster
gebouw, waarin men zich nu al 23
jaar had beholpen. Letterlijk schreef
men „Gemerct die Griffier geen
plaets in die Conselarye en heeft,
om die processen, stucken ende
munymenten te leggen ende be-
waeren, dan op een seer cleyne
solder, daer die by groete hoepen
op den anderen werden gelecht ende
daer die ondichtichheyt en de reme-
tyckheid binnen korten tyden ver
rotten ende vergaen, ende is sy oeck
soo cleyn, dat Parthyen pleitende
oft citeert wesende, om te hoeren
sentencie d'helft vaeke daer inne
nyet moegen staen, ende dat nog
erger is, staet die Canselarye allene,
sonder eenige bewaringe, wesende
cranck van doeren ende vensteren
sulex datter wel lichtelycken doer
quade luyden 't sy van diefte, breek
ende brandt, oft diergelycke boe-
verye. (Daer Godt Almachtich voer
moet wesen) groete peryckel ende
onverwinlycke schaede vuyt mochte
rysen" enz.
Dit verzoekschrift werd eindelijk
ingewilligd. Waarschijnlijk niet om
de zieke deuren en vensters en de
reumatische hopen processen, maar
omdat men alle middelen moest
aanwenden om het gezag in deze:
gewesten staande te houden.
(Op 6 september 1566 werd n.l. in
Leeuwarden de Roomse eredienst
openlijk en officieel afgeschaft en
de gereformeerde hiervoor in de
plaats gezet. Men gaf op, dat dit met
de trouw van de Koning niets te
maken had, maar Filips en zijn
raadsleden en het Hof van Friesland
begrepen het anders. Er moest aan
gepakt worden. Filips zette alles op
één kaart en nam met forse hand
het roer in handen. Veel werd door
gezet, zo ook de bouw van de
kanselary).
Aan BARHOLOMEUS JANSZOON
werd als „Conincklyke Mayesteyts
Boumeyster" bevolen zich herwaarts
te begeven om een plan te ontwer
pen en op de bouw toe te zien. De
vroeger aangekochte huizen werden
in 1566 afgebroken en de funda
menten voor de bouw van de kan
selary gelegd. Het werk vorderde
langzaam en na 5 jaar arbeid was
men zover dat op 7 november 1571
het hof met al zijn beambten na een
godsdienstoefening in de bisschop
pelijke kerk van Oldenhove (Vitus-
kerk) in het nieuwe gebouw zitting
konden nemen. Ter herinnering
hieraan werd op de gevel onder het
wapen van de provincie een gedenk
steen geplaatst.
De provincie en de stad Leeuwarden
hebben de toegezegde f 3000.- elk
niet bijgedragen. Ook zijn de in het
oorspronkelijke plan ontworpen
„bequame earners voor Oestergoe,
Westergoe en Sevenwolden" alsme-