DE VAN SYTZAMA SCHOOL
VIJFTIG JAAR GELEDEN
ALS DE BOER WEG WAS KWAM DE LANDHEER
DE SCHAATSEN SCHERP
Elfstedentocht
f. 24.50
Tel. 23073 - 23061
Willem Loréstraat 59
PLATENPALEIS
ALS DE BOER WEG WAS KWAM DE LANDHEER
NU NOG VERKRIJGBAAR
FENNO SCHOUSTRA'S
PUBLICITEITSKANTOOR
LEEUWARDEN
FRIESLANDS OUDSTE EN MEEST
BEKENDE ADRES SINDS 1912
ENORME SORTERING
IN:
Grammofoonplaten
Muziekcassettes
Muziekbanden
Stereo 8 banden
UW SPECIAALZAAK
Voorstreek 3 - tel. 33044
Uiranteje leeet iedereen
Deze foto van de derde of de vierde klas van School 13, die nu Van Sytzemaschool heet, moet een
vijftig jaar geleden zijn gemaakt, omstreeks 1919 dus. We zien links meester D. Sixma en rechts het
hoofd van de school, de heer D. van der Schaaf. Verder: bovenste rij van links naar rechts: Willem
Hielkema, Bouke Hoekstra, Johan v.d. Berg, Sietse de Bruin, Broer? Auke Sieswerda. Tweede rij,
van boven: Yme Kleefstra, Geertruida Weustink, Mathilda Swanenbeek, Alberdina van Leeuwen,
lüazina Vonk, Anna Joustra, Corrie Becherer. Derde rij van boven: Sip Wiersma, Akke Molenaar,
Grietje Steginga, Hendrika Sangers, Catharina Engwirda, Gooitske Hummel, Sjoukje Hovinga, Trijn -
tje Sangers. Vierde rij van boven: Tjitske Dorenspleet, Aaltje Elzinga, Trijntje Reiding, Aaltje Hoge-
veen, Aaije Venema, Elisabeth Reede. Onderste rij: Oene van Eyck, Johannes Bergsma, Halbe Son-
nega, Jacob Smit, Grietus Rijpstra, Roelof Russchen.
Zekere boer had een knecht, die
reeds eenige jaren bij hem had ge
woond en hem zeer trouw diende.
De knecht hield veel van den boer
en de boer had met den knecht op;
zij waren vrienden. Eens zei de boer
tot den knecht: „De tijd is er weer,
dat wij er over moeten spreken of
gij een volgend jaar bij mij zult
blijven wonen of niet. Ik wil je wel
in mijn dienst houden". „En ik",
zeide de knecht, „wensch wel in uw
dienst te blijven. Maar ik vraag een
verhooging van loon. Niet dat ik
meer geld verlang; de som die ik
jaarlijks verdien is voldoende. Ik
verlang geheel iets anders. Boven
mijn loon wensch ik één dag in het
jaar de baas te zijn, en dien dag
moet ik zelf kiezen. Dan moet al uw
werkvolk mij gehoorzamen evenals
zij dat gewoon zijn u te doen. En
ook gij zelf moet dan doen alsof gij
mijn knecht waart en mijne bevelen
uitvoeren". De boer lachte en zei:
„Dat kunt ge niet meenen. Dat is
toch al te dwaas". „Het is mij vol
komen ernst", hernam de knecht;
en als ge 't niet kunt toestaan zal ik
zeer zeker met Mei uw dienst verla
ten. Ik wensch u niet te benadeelen
ten bate van mij zeiven; ik wil alles
zijn ouden gang laten gaan. Ik heb
er alleen maar zin in om eens één
dag de baas te zijn!'. Zij hebben
daar, geloof ik, nog al lang tezamen
over onderhandeld, maar 't liep toch
hierop uit, dat de boer den eisch
van den knecht inwilligde. Deze
zoude één dag in het jaar de baas
zijn.
Het was op zekeren dag in het
volgende jaar, niet in den druksten
tijd der boerderij, toen de boer des
voormiddags van zijn erf stapte om
naar het dorp te gaan, waar hij een
gedeelte van den dag dacht te blij
ven. Maar de knecht riep hem terug
en zei: „Hier moet je komen, ik heb
iets voor je te doen". „Wat is dat?
vroeg de boer verbaasd. „Ja", zei de
knecht, „ik wil vandaag de baas
zijn. Dus kom maar spoedig hier en
help mij den grooten hooiwagen
buiten de schuur trekken". De boer
wilde zijn woord niet breken. De
wagen werd naar buiten gehaald en
bespannen met twee paarden. Toen
dit gedaan was, zei de knecht: „Volg
mij nu naar de voorkamer". Daar
stond een tamelijk groote kast, die
meestal ledig was. De knecht beval
de boer deze kast met hem aan te
pakken, weg te dragen en op den
wagen te helpen laden. Zij was nogal
zwaar. De vrouw zeide met een
enigszins angstig gelaat: „Wat moet
dat nu beteekenen? Ik wil die kast
daar houden".
Maar zij werd niet gehoord, de kast
kwam op den wagen. De boer en de
knecht namen plaats op het voor
krat en reden weg. Zij reden snel en
waar de weg wat oneffen was, stom
melde de wagen zoo, dat de kast
bijna scheen te dansen. De boer
begreep het doel der reis niet en op
zijne vragen daaromtrent ontving
hij ontwijkende antwoorden. Na
zoo een heele poos te hebben ge
reden, kwamen zij bij eene hooge
brug, die over een breed en diep
vaarwater lag. Midden op de brug
hield de knecht de paarden staande
en zeide: „Nu moeten wij de kast
van den wagen af in het water wer
pen; pak maar aan! Doch eer zjj
nog hadden aangepakt, kwam er
binnen in de kast een erbarmlijk
gejammer: „O, doe dat niet! o, doe
dat niet! gepaard met schoppen
en stompen van geweld. De deur
der kast, die gesloten was, sprong
open, zoo dat de spaanders er af
vlogen. En wie stak er nu het hoofd
uit? Niemand anders dan de land
heer van den boer, die deemoedig
smeekte hem niet ongelukkig te
maken. Dit werd hem beloofd, on
der voorwaarde dat hij voor den
boer de biecht moest afleggen. Deze
kwam hierop neder, dat mijnheer
bezoeken bij de vrouw aflegde, als
de baas afwezig was. De knecht had
dit reeds lang geweten, de boer had
het nooit willen gelooven. Nu had
de knecht dit middel er op uitge
vonden om zijn baas de oogen te
openen