,,'t Ging er om wie de blankste billen had"; MACHTIGE SCIPPERSVERHALEN IN HET BOEK „MET DE KLOTEN VOOR HET BLOK" 't 3Cle ine ^.ranteje ieeet iedereen WAT HEBBEN DE SCHIPPERS IN ONÏ GRACHTEN EEN RUZIE4 Wiebe Minderts Peekema tekende Hylke Speerstra onder andere een verhaal op, dat over Leeuwarden gaat; het komt onder de titel „Grachtoorlog" in de bundel voor. Het verhaal tekent treffend de bij zondere sfeer van dit hele boek. Wij willen het daarom graag even overschrijven. Ruw geschat zo'n half miljoen zak ken meel heb ik versjouwd. Welnu, als mijn rug niet kaasrecht is, moet je het maar zeggen. Een paar duizend ja misschien wel vijfduizend reizen heb ik met het oude veerschip naar Leeuwarden en Sneek gemaakt, maar een paar daarvan staan me nog zó helder voor de geest, dat ze voor mij oplichten alsof ik naar een kleurenfilm kijk. De ruzies tussen de veerschippers en de sjouwerlui voor de Brolspijp in Leeuwarden. Wie had er voorrang? Het was een wedstrijd om als eerste vast te maken aan de ring in de Brolspijp, want dan hoefde je niet te verhalen. En elke vrijdag was het in de grachten een strijd om tussen de dubbele rijen veerschepen en klei- snikken door te goochelen. Och, elke marktdag was eigenlijk een race, wie het eerste weer thuis was. Gewoon van Leeuwarden naar Grouw zeilen kon zelfs een pot-- schipper. Nee, dan liever tegen de wind in, om zo'n groot mogelijk afstand te moeten afleggen. En dan natuurlijk in zo'n kort mogelijke tijd. OP EEN OOR Ik weet nog goed, dat vader zei: „Eerst maar eens met de Woud schippers in de slag op het Lang- deel". Dan ging het verder over de Wartenaster Rakken, het Wartena- ster Wijd, de Rogsloot en dan eens zien, wat de wind deed. Als ie hoog uit het westen kwam dan over bakboord: op één oor op de Ter- hornster poelen af. Dan door de wind en niet eerder weer ree dan in de Galle. Het kon je overkomen, dat de wind nog gunstiger was. Welnu, dan bruisten we langs Eerne- woude; door de Groene Deken en dan over stuurboord de Folkerts- sloot af. Maar dan moest de zaak Onder de voor niet-ingewijden wat opzienbarende titel „Met de kloten voor het blok" verscheen onlangs de Nederlandse vertaling van de door de journalist Hylke Speerstra geschreven bundel Friese schippers- verhalen Heil om seil. Een kleine dertig schippers hebben de uit Fries land afkomstige, maar nu in Assen wonende Speerstra van hun vaak harde leven verteld, zonder daarbij een blad voor de mond te nemen, zoals men trouwens ook niet zal verwachten van stoere varenslui. Voor iedereen met wat gevoel voor 't verleden is het boek buitengewoon interessant en het is zeker niet overdreven wat er op de cover staat: „Hoe moeilijk de schippers het soms ook hadden; zij bezaten be halve hun trots en eigenwaarde vooral ook een apart gevoel voor humor, dat op bijna elke bladzijde onweerstaanbaar naar voren komt. Daarnaast roepen deze korte, in dringende levensverhalen volop dra matiek en spanning op". Dat deze spanningen en dramatiek goed naar voren komen zal ook voor een belangrijk deel te danken zijn aan de Leeuwarder journalist Hans Bakker, die de in het Fries geschreven verhalen voor deze uit gave in het Nederlands heeft ver taald en daarin voortreffelijk is geslaagd. Uit de mond van de in '68 over leden Grouwster binnenschipper Schippersgehakketak in de tijd, toen de Leeuwarder grachten nog vol scheepje foto links de Willemskade, op de plaat rechts de Voorstreek. er ook messcherp bijstaan. Goed. Dan pikten wij de Graft over bak boord. Opnieuw ree. Nu met een lange slag door de Driehuistervaart twee slagjes op het Biggemeer en dan het Meer, dat evenwijdig loopt aan de Folkertssloot. Het spreekt vanzelf, dat wij dan weer over stuurboord moesten. „Even een luik omhoog en sleep eens een paar zakken meel naar voren", zei vader dan bijna fluisterend. „Ho, niet verder. Alles een flinke handbreedte terug... Ja, zo is het goed". Ik wist, waar het om ging. Wij moesten nog eerder thuis zijn dan de Zwolse stoomboot van De Boer, v die gelijk met ons uit Leeuwarden r was vertrokken. En die zou recht- j toe-rechtaan over Grouw varen. Ik v zie die man nog achterop staan. 2 Hij kwam ons precies ter hoogte van 1 het Dorp Grouw op het meer tegen en zei zoiets van: „het is of de duvel ermee speelt bij dat verrekte boeier- ding". Nou was pake Wiebe ook al een wonderbaarlijk schipper. Vader had het dus niet van een vreemde. Wiebe Minderts werd in 1820 geboren op Irnsumerzijl en twintig jaar later nam hij onder allebei zijn armen een zak meel van honderd pond. Daarmee was het nog niet uit; onder het lopen door greep hij ook nog een baal in elke hand. Met diezelfde handen als kolen schoppen, smeet pake Wiebe eens zes man één voor één over een manshoge haag. Het was net hard zeilen geweest in Wartena, en na de prijsuitreiking draaide het op oorlog uit. En het merkwaardige met pake was: hij werd bij zulke akkefietjes nauwelijks kwaad. Nee, hij zei ge woon: „Jullie zijn beste mensen, maar dan wel aan de andere kant van die haag, want daar is het óók mooi weer". En hij vertrok geen spier. Pake Wiebe Minderts gaf nergens om, maar het scheepje, dat hij later kocht ook niet. Het was gebouwd op de helling van Eeltje Holtrop van der Zee in Joure. Een grootmeester van een scheepsbouwer en een man, die je geen knollen voor citroenen verkocht. In 1861 gleed de „Dorp Grouw" het water in. Het was een rondbodem; zo een, als er van je leven niet meer te zien zal krijgen. Ik heb het nog meegemaakt, dat een ronde Edammer kaas van de ene kant naar de andere rolde, terwijl

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1971 | | pagina 6