TIETE VAN DER VEEN WAS EEN OPVALLENDE FIGUUR IN OUDE STAD Van scheepsjagersjongen tot aapjeskoetsier 8 c VJ Pleitte ^^.rcmtóje ieeót ieder* Op de leeftijd van vijf en tachtig jaar is de vorige maand overleden de heer Tiete van der Veen, in vroeger jaren de bekendste aapjeskoetsier van Leeuwarden. Ter herinnering aan deze eens in de stad zo populaire figuur brengen wij voor de lezers van 't Kleine Krantsje het volgende verhaal over Van der Veen, dat wij een tiental jaren geleden schre ven. Wie aapjeskoetsier Tiete van der Veen op de bok ziet zitten van de tot pannekoeksjees gedegradeerde joumalistenkoets - het grijze hoofd wat achterover, de rug als een plank gestrekt en de leidsels vast in de hand - zou niet zeggen, dat deze veteraan al tegen de tachtig loopt. En wie hem thuis, in z'n vriende lijke woninkje aan de Eebuurt, als een bewijs van zijn behouden vita liteit, zo bnder het lopen weg, even een been op tafel ziet leggen, zal helemaal'niet willen geloven, dat die kleine, sterke man al grote- kerelswerk deed, toen deze eeuw nog moest beginnen. SCHEEPJAGERSJONGEN Toch is dat allemaal zo: koetsier Van der Veen, niet alleen in Leeu warden, maar ook in de wijde om geving daarvan welbekend, heeft de leeftijd van de sterken al lang ge leden bereikt en hij zat al jaren in het zware werk, toen hij nog lang niet volwassen was. Elf jaar was Tiete nog maar, toen hij zijn loopbaan als scheepjagers- jongen begon en voor het eerst in z'n leven zo'n belangrijke rol zou spelen. Hij kwam toen, in z'n ge boorteplaats Harlingen, bij Smit en Van Os, die met hun, door een paard getrokken schip, een dage lijkse dienst onderhielden op Frane- ker. Herhaaldelijk stopte die schuit onderweg om mensen in en uit te laten en voor de reiziger vanuit Harlingen de oude Academiestad had bereikt, was de halve middag om.. STROMIN LEVEN... Anderhalf jaar bleef Tiete op dit traject pendelen; toen ging hij naar zee en voer vier seizoenen op de Harlinger loggers mee - „een stro- min leven" herinnert hij zich. Elke nacht om twaalf uur kwamen de netten binnen boord en dan moest het haringkaken nog beginnen. Na deze zeevaart zette hij de voet voorgoed op vaste wal en zocht hij de paarden weer op; nu bij de firma Nauta in Harlingen, die toen - anno 1900 - nog met een postkar op Leeuwarden reed. „Het was een vreselijk druk plak, dat Harlingen met al die boaten, die er lagen te lossen en te laden. Altied hadden ze voerlui noadig, mar ze betaalden toen nog mar een kwatsje voor een ton rieden - nou hewwe ze drieëneenhalve gulden, ja nog wel meer!" De jonge Tiete was er de man niet naar om lang te blijven plakken bij dezelfde baas. „Ik werkte ze alle maal af, mut je mar denke. Zo he'k oek werkt op de voermanderij van Fröhlich en Diekstra en die Diekstra was een duvelsbander; hij had een Duitse militairen, die zich in de late avonduren nog moesten haas ten om op tijd de „Flugplatz" te bereiken. IN DE OORLOG Tiete van der Veen werd dan ook gauw goeie maatjes met de kerels bij de „Mauermuur", die hem nooit een strobreed in de weg hebben gelegd - ook niet, wanneer hij toevallig geen Duitsers, maar onderduikers of vluchtende joden in z'n koetsje had. „Ik hew es een paar joaden brocht bij een boer in Hitzum, die er al eenentwintig had. „As je nog meer hewwe, breng ze dan mar" zei die. Een man en een vrouw van 'e Put zouden naar Boksum, mar die wu- den een bed en een ledikant boven op 'e vigelante hewwe. „Beste mee- sen" hek't toen seid, „hoe kan dat nou? Met zo'n vrachtje kom ik nooit deur de Mauermuur!" De vol gende dag wudden ze ophaald - ik he ze nooit meer zien...." Ook vrouwen van spoorwegmensen, die hun ondergedoken mannen in de provincie opzochten, hoorden tot de klantenkring van Van der Veen en altijd is het met die reisjes goedgegaan, hoewel de onverschrok ken aapjeskoetsier wel eens ter nauwernood aan een ontmaskering is ontsnapt. „Een seun van die koekjesbakker op 'e Voorstreek he Tc nog es naar Blauwhuus brocht. Die jonge had zich as vrouw verkleed met vlechtjes in het haar en een jurk an - het was een mooie meid!" In diezelfde tijd verloor Van der Veen bij een bombardement op het vliegveld z'n trouwe paard Nelly, een schimmel, waaraan hij bijzonder gehecht is geweest. „Daar waren we gek met; die hadden we nooit misse willen. Dat peerd liep vlot naar Groningen, waar ik dan een nacht met de studenten rond reed en liep dan dezelfde nacht nog naar Leeu warden terug - een prestatie, dat za'k je vertelle!" Tot een jaar of vijf na de bevrijding heeft Van der Veen z'n stalhouderij nog aangehouden - toen overleed z'n boekhouder en zag hij geen kans meer het bedrijfje draaiende te houden. Meteen kreeg de oude voer man toen werk bij Zetstra en Hiem- stra aan het Zaailand, voor welk bedrijf hij tot de Sinterklaastijd van het vorige jaar gereden heeft. En nu rijd hij zo nu en dan nog op de koets van het Pannekoekhuysje en voor de zusters van het Sint Bonifatius Hospitaal, wanneer die voor hun diploma zijn geslaagd. En natuurlijk voor de Vereniging Levensvreugd, die zich met het uit reiken van t.v. toestellen aan chro nische zieken verdienstelijk maakt. Van der Veen's kleinzoon, de der tienjarige Doede van der Veen, is dan z'n kleine palfrenier. „Die het dan de steertjas an en de hoge hoed op; ja, ja, we durve nog wel voor de dag te kommen!" A'JE JE SELS NOG AL HOOG HEWWE, MUT JE NIET NEER- KIEKE OP ANDEREN SELS EEN KAMMERAAD WEZE IS DE MAKLUKSTE MENIER OM KAMMERADEN TE KRIJEN IN'T OUWE GRIEKENLAND MUT EEN KEREL WEEST HEWWE, DIE 'T ALTIED OEFENDE IN'T DRA GEN VAN EEN KALF - UUTEIN- DELIJK KON IE WEL EEN STIER OPTILLE te wassen en man, hij was weer net zo gaaf wudden as 't mar kon! En toen meneer Wiarda vroeg: „Diek stra, wat mut je hier voor hewwe?" zei Diekstra: „Niks meneer, dit he'k met alle liefde voor u deen". Mar evenzogoed liet meneer Wiarda di rect twee platte wagens uut Frane- ker komme en Diekstra had meteen sien voermanderij op poaten, 't is waar gebeurd!" NAAR LEEUWARDEN Toch kwam Tiete van der Veen niet zo onder de indruk van deze Diekstra-met-de-beerd, dat hij be sloot voor altijd bij hem in de buurt te blijven. Hij kwam nog bij ver schillende andere stalhouderijen in diende en verder maar in leven moest zien te blijven met behulp van de fooienpot. Nog treuriger was het gesteld bij de stalhouderij van Hugo Jongma op de hoek van de Westerplantage en de Nieuwestad, waar nu het café „De Vrouwenpoort" is. „Daar was helemaal niks te verdienen en daar he'k dan oek honger leden hoor!" Ook bij Naddus Wijbenga aan het Zaailand (nu Tehama) heeft Van der Veen in die jaren gewerkt en hij herinnert zich, hoe er 's winters met belsleden voor „de grote heren" gereden werd, voor de Van Harinx- ma's, de Van Eysinga's, de Van Sminia's. „Toen bleef de sneeuw nog leggen, mut je mar denke, want er was nog niet zoveul zout en ze Franeker, en Sneek, naar feesten in Dokkum, Beetsterzwaag en Min- nertsga. Het werd een leven van hard werken toen, want intussen was de kinder schare in het gezin Van der Veen tot elf uitgebreid en er moest wat komen om die voetbalploeg te kun nen voeden! „Ja, hoor, we hewwe wel es een week lang gien eten in 'e maag en gien brand in 'e kachel had; dat was niet leuk. Mareven- goed wud je nog oud!" Maar vooral de oorlog werd een bewogen tijd voor de kleine stal houderij van Van der Veen. De festiviteiten in stad en land werden nu merkbaar minder, maar in plaats van feestvierders stapten er nu heel andere klanten in de vigelantes: beerd en een wonder oog. Die het een hoop meensen genezen in Har lingen! Meneer Wiarda oek. Dat was de riekste van de hele stad, mar sien voet must er af, dat was niet best. Toen kwam Diekstra er bij en hij zette meneer Wiarda met sien voet in een vat met levendige paling. Daar het ie een week inzitten; toen kwam Diekstra terug om die voet af Harlingen terecht en ging in het oorlogsjaar 1915 - toen hij dertig jaar oud was - naar Leeuwarden. Daar begon hij bij Herman Schaap, die z'n stalhouderij-met-wel-vijfen- veertig paarden aan de Spanjaards laan had staan, waar nu het bedrijf van Poelsma is. „Potrieder", was Van der Veen toen en dat betekende dat hij vier gulden in de week ver- hadden gien volk om het an 'e kant te skuven". In 1921, kort na de eerste wereld oorlog dus, begon Tiete van der Veen voor zich zelf. Hij vestigde zich toen in de Singelstraat, kocht vier paarden, een vigelante en twee victoria's en trok welgemutst op pad naar alle oorden van plezier: naar de kermissen in Harlingen,

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1971 | | pagina 8