Cbi jou fwt
nüj fteuje.
WAAR KAN DIE MOLEN STAAN?
'T KLEINE KRANTSJE
LEEST
IEDEREEN
WIE WAS
„GEKKE YTSJE"?
f 5^-leiiie ^Crantoje /eeof iedereen
Lezers klommen in de pen
Ze moet vroeger Achter de
Witte Hand hebben gewoond
endaar een opvallend type zijn
geweest, maar wie was „Gekke
Ytsje" nu precies? Wanneer
woonde ze er? Hoe was haar
werkelijke naam? Waar is ze
gebleven?
Ytsje woonde, volgens onze
notities over Leeuwarders van
vroeger en nu, bij haar hoog
bejaarde vader („die was wel
negentig!") en wanneer ze zich
op straat vertoonde had ze
vaak een kort manteltje aan en
droeg ze een donkere rok,
maar altijd had ze een spoor-
korfje bij zich.
Zag ze kinderen, dan hield ze
ze aan: „He jim oek een cent?
Mien vader het sun honger."
Maar - aldus onze aantekenin
gen - had ze acht centen bij
elkaar, dan kocht ze weer een
fleske vol. Vandaar dus dat
onafscheidelijke spoorkorfje -
daar zat het fleske in...
Nu onze vraag: Wie was Ytsje,
wie heeft haar gekend?
begreep er wat van, tot dokter Wes
terhuis, die woonde op de hoek van
de Grote Kerkstraat en het Heer
Ivostraatje, 's avonds tot de ont
dekking kwam, dat de hele seringe
boom uit zijn tuin verdwenen was,
in ieder geval, die was helemaal leeg
geplukt. Even later werd Slanke
Willem door de politie opgepakt,
maar dat was helemaal niks bijzon
ders zoals u natuurlijk wel weet,
want op het politiebureau was de
Slanke in die jaren kind in huis.
Terugdenkend aan die dokter Wes
terhuis komt ons een andere ge
schiedenis in de herinnering. Eens
zat Jentsje Tit daar op de stoep z'n
centjes te tellen, wat een dienst
meisje van dokter Westerhuis ir^de
gaten kreeg. Van boven uit het
raam werd toen telkens een steentje
naar Jentsje gegooid en nou was het
mooie van de zaak, dat Jentsje
herhaaldelijk door deze kleine pro
jectielen werd geraakt, maar er niets
maar dan ook niets van liet blijken:
hij ging maar door met tellen op de
stoep, hier de nutskes, daar de
centen en daar de stuvers tot hij de
kas helemaal had opgemaakt!
Dan moet ons nog iets van het hart,
want van één bekende figuur uit de
omgeving van de Butterhoek heb
ben we nog nooit iets in 't Kleine
Krantsje gelezen en dat was het
meisje van Steenhouwer, die zo
mooi kon zingen, dat de mensen er
gewoon naar bleven staan luisteren,
het was gewoon een attractie in die
ouwe tijd, zit daar nog niet eens
een verhaaltje voor U in?
Amsterdam L. de Jong
Dank voor Uw waarderende
woordenWat Jije Steenhouwer
betreft: haar muzikale verrich
tingen zijn toch wel enkele malen
in 't Kleine Krantsje ter sprake
gekomen, maar wel is het zo, dat
we weinig van deze dame weten.
Waar is ze gebleven? Woont ze
nog altijd in de stad? Wie was
de Del Grosso, met wie ze vaak
„optrad"? Overigens meenden
wij niet beter te weten, dan dat
deze Del Grosso zong en dat
Jije begeleidde op de harmonica
maar daar kunnen we mis mee
zijn.
Red. 't KI. Kr.
Enige tijd geleden is in 't Kleine Krantsje het Bondslied van het
Koninklijk Nederlands Gymnastiek Verbond ter sprake gekomen,
toen een van onze abonnee's zich afvroeg hoe de juiste tekst van
dit lied luidde.
Wij hebben daarop merkwaardig veel reacties gekregen van lezers,
die ons de tekst al of niet volledig toezonden en daarbij vaak her
inneringen ophaalden aan hun „onvergetelijke" tumerstijd. Zelfs
werden we verrast met een exemplaar van het boekje „Neder-
landsche Vereeniging voor den Volkszang", waarin ook dit gym
nastenlied opgenomen is.
Zonder twijfel doen wij veel lezers een genoegen door nu dit vol
ledige lied over te nemen.
T GYMNASTENLIED
Geen zang klinkt zoo schoon en geen toon wordt gehoord,
Die meer ons begeestert, die meer ons bekoort;
Geen lied klinkt zoo krachtvol, zoo innig gemeend,
Als 't lied van gymnasten als broeders vereend.
Dan worden eendracht en vriendschap gestaald,
Dan wordt de juichtoon vol geestdrift herhaald
En daverend rolt dan langs velden en vloed:
Het Vrank en het Vrij en het Vroom en het Vroed.
„Het Kleine Krantsje vind ik nog altijd interessant, al ben ik ook een oud-Groninger" schreef ons de
heer J. Bartelds van de Voorstreek, die ons de hierbij afgedrukte foto stuurde van een van de molens,
die eertijds onze bolwerken sierde.
„Is het niet achter de Prinsentuin?" vroeg de heer Bartelds zich af. „Maar waar staat die molen dan?
Zoekt U het maar uit!"
Wel, deze foto is niet bij de Prinsentuin gemaakt, maar bij wat nu de Willemskade is en vroeger de
Zuiderkade heette: we zien de molen De Hoop op de zogenaamde Hoge Berg en die Hoge Berg heeft
gelegen op de plaats achter de huidige Harmonie. Links op het plaatje kunnen we nog iets van een
tweede molen zien, namelijk de wieken van De Arend, die op het bolwerk bij de Vrouwenpoorts-
brug heeft gestaan. De molen De Arend is afgebroken in 1902, de molen De Hoop verdween nu
honderd jaar geleden en daaruit mag blijken, dat we hier met een stokoude afbeelding hebben te
doen - misschien is de foto gemaakt, toen het bekend werd, dat de fraaie oude molen moest
worden afgebroken.
of niet goed weergegeven zijn, maar
meestal krijgen we hier reacties als
„Nou must hier es kieke, nou hew-
we ze die of die er in" want het
Leeuwarders hebben we ondanks
ruim dertig jaar Amsterdam (geluk
kig) nog niet verleerd.
Veel hebben we dus al gelezen over
pracht figuren als Jentsje Tit en
Snorrewietske en Brandewientsje en
Ouwe Tietsje en Slanke Willem,
maar we kunnen ons niet herinneren,
dat U al eens schreef over het optre
den van deze laatste heer, Slanke
Willem, als bloemenkoopman. Of
hebben we dat gemist?
Mocht U er niet van weten, dan
komt hier het verhaal. Op een
Hemelvaartsdag, het is natuurlijk
al heel lang geleden, zagen de Leeu
warders tot hun verbazing Slanke
Willem als koopman met bloemen
op de bloemenmarkt. Hij had maar
één soort bloemen, seringen, hele
mooie blauwe seringen en die ver
kocht hij spotgoedkoop. Niemand
Dan drukken w'elkander als broeders de hand;
Dan is er geen sprake van rang of van stand;
Van ouden of jongen, van arm of van rijk,
In 't kleed van den turner zijn wij allen gelijk:
Eén is ons streven en één in gedacht,
Eén is ons doelwit; „door oefening kracht!"
Ook één in de leuze en één in den groet,
Bij 't Vrank, en het Vrij en het Vroom en het Vroed.
OVER DE SLANKE
EN NOG WAT
Al jaren abonnee zijnde wil ik U
graag eens mijn hulde betuigen voor
de geweldige manier, waarop U het
Kleine Krantsje redigeert en er tel
kens maar weer in slaagt zulke
smakelijke kost op te dienen, dat
wij hier elke veertien dagen opnieuw
reikhalzend naar het nieuwe num
mer uitzien. In vrijwel elke krant
komen wij namen tegen van mensen,
die wij vroeger zelf in Leeuwarden
hebben gekend en dan raken we
hier niet uitgepraat over wat we
vroeger allemaal hebben meege
maakt en beleefd, met name in de
buurt van de Oldehove, waar mijn
vrouw en ik beiden een fijne jeugd
hebben doorgemaakt.
Soms ontstaan er felle twistgesprek
ken, omdat we het er dan niet over
eens zijn of de herinneringen wel
Op, broeders, dan tegen vooroordeel ten strijd;
Ons onvermoeid pogen is zegen bereid.
De tijd toch zal komen, dat ieder begrijpt:
„De geest in het krachtige lichaam slechts rijpt".
Dan als de duisternis wijkt voor het licht,
Lauwheid voor moed en ontwikkeling zwicht,
Dan davert als juichtoon vol vuur èn vol gloed,
Ons Vrank, en ons Vrij en ons Vroom en ons Vroed!
Met moed en volharding dan voort op het pad,
Dat voor ons zoo menige strijder betrad;
Wat wijke of wank'le, de tumer staat pal,
In 't hart overtuigd, dat hij stand houden zal.
Voor geen vooroordeel of domheid beducht
Heft hij zijn vaandel tot hoog in de lucht,
En kondigt den volken als heilboó en groet:
Zijn Vrank, en zijn Vrij en zijn Vroom en zijn Vroed!
Een speciale groet voor alle lezers
van 't Kleine Krantsje van de bijna
negentig jaar oude heer Jacob
Broekstra, die in vroeger jaren bij
de bekende Ebbens sigarenmaker
was, maar die jaren geleden naar
Eindhoven vertrok. De heer Broek
stra is een echte ouwe Weerklanker
- hij heeft in zijn jeugd en ook later
nog in de Huistbuurt gewoond. Nu
verblijft de oude heer Broekstra, ver
van z'n vroegere Weerklank, in een
tehuis in het Limburgse Stamprooy.