GERRIT VISSER ZESTIG JAAR
OP DE VRIJDAGMARKT
Merkwaardig jubileum
DE VOLGENDE WEEK VRIJDAG ZAL ER EEN MERKWAARDIG JUBILEUM
ZIJN OP DE VRIJDAGMARKT: GERRIT VISSER, DE NESTOR VAN DE MARKT
KOOPLUI, VIER EN TACHTIG AL, MAAR NOG ALTIJD VITAAL, STAAT DAN
ZESTIG JAAR MET Z'N „ONGEREGELD" OP DE MARKT. HET EIGENLIJKE
JUBILEUM ZAL EEN DAG EERDER ZIJN, WANT HET WAS OP DE TIENDE
JULI 1911, DAT DE JONGE VISSER VOOR HET EERST ALS KOOPMAN MET
Z'N POTTEN EN PANNEN EN PULLEN OP DE MARKT VERSCHEEN. MAAR
WORDT ER NU WAT GEVIERD („IK WEET NOG NIET WAT DE KIENDERS
DOEN...") DAN ZAL DAT NATUURLIJK ÖP VRIJDAG DE ELFDE GEBEUREN,
OP HET WILHELMINAPLEIN EN OP DE PAAR VIERKANTE METERS, WAAR
VISSER IN AL DIE TIENTALLEN JAREN Z'N KLEINE EN GROTE ZAKEN DEED.
5i/eïne rantóje Ic
De jongere generatie kent hem alleen
als de man van de vrijdagmarkt, die
uiterlijk wat ongeïnteresseerd in
een typische halfgebogen houding
achter z'n pullen en potten staat en
zo nu en dan de vragende blik van
een aspirant-koper beantwoordt met
de zangerige uitroep „Gulden...!",
een prijs, die kennelijk zeer wel bij
de meeste van zijn veelsoortige ar
tikelen past - de ouderen zullen
hem ook nog hebben meegemaakt
als de man met de groentekar, wiens
appels en peren altijd net even
beter en bovendien nog een tikje
goedkoper waren dan die van de
concurrent. Voor allen is Gerrit Vis
ser altijd een bijzondere figuur ge
weest, een koopmantsje, die rustig
z'n eigen weg ging en meestal ken
nelijk meer dacht dan ie zei. De
klant, die eens in Vissers vroegere
minuscule winkeltje aan de Nieuwe-
buren z'n oog liet vallen op een
oude aarden kruik, wist dan ook
direct waar ie aan toe was, toen hij,
na het horen van de vraagprijs
„Twee-vieftig" een daalder bood
en Visser-onderwijl al terugslof fend
van de winkel naar z'n huiskamer -
brommend antwoordde: „Oek nog
voor gien twee negen en veertig!"
MET HART EN ZIEL
Gerrit Visser is een stadgenoot,
zoals er misschien niet zo heel veel
meer zijn. Hij voelt zich met hart
en ziel verankerd aan deze stad en
zijn banden met Leeuwarden zijn
zo echt, dat hij nooit langer in de
provincie blijft, dan beslist nood
zakelijk is.
„Soms vrage ze mie te eten, mar
dan bedenk ik een smoesje om mar
weer gau naar huus te kannen, 't
Is vreemd miskien, mar alleen in 'e
stad voel ik mie tuus!"
En dat terwijl Vissers wieg niet in
Leeuwarden heeft gestaan! Hij is
een Rijperkerkster van geboorte en
hij was al vierentwintig, toen hij
zich vestigde in de stad. De handels
geest zat er toen al heel lang in,
want hij was nog maar een jongen
van elf, toen hij al met een diske
op het ijs stond bij de brug in-
Rijperkerk.
VIJF WEKEN IES
„Toen kon je nog rekene op vier,
vijf weken ies en dan reed ik morres
vroeg naar de stad, kocht koeken
bij Janusch op 'e Wuttelhaven en
sinaasappels in 'e Breedstraat bij de
Metz en ventte die dan uut op het
ies: dat was een aardig hanneltsje!"
In Leeuwarden begon Gerrit Visser
z'n loopbaan bij de bloemist - Buma
in de Schrans - maar dat was niks
voor hem. Op een goeie dag kwam
hij thuis en vertelde z'n vrouw kort
en goed, dat hij het vertikte langer
te werken bij die man. Hij kondigde
aan een partij komkommers te zul
len kopen en „peerkes" en „kruus-
beien" en ging in een kermisweek
met veertig korven kruisbessen als
fruitkoopman van start.
Dat beviel zo goed, dat Visser
spoedig met een karretje naar buiten
trok: alle dagen de Wouden in,
zeven uur 's morgens weg en half
zes 's avonds terug. Vooral in die
tijd heeft Gerrit Visser heel wat
meegemaakt en eenmaal over de
sterke stukjes uit het verleden aan
het-woord blijkt hij in het geheel
niet de zwijgzame figuur te zijn, die
hij schijnt.
„Op een keer kwam ik bij een ouwe
boer in 'e Kleine Geest. Hij zei:
Goeiemorgen, koopman, kom er is
even in - mui je een slükje hewwe?
Nou, wat graag, zei ik, want je mut-
te niet liege in zo 'n geval. Mar goed:
toen zeit die boer: jou mutte zorge,
dat ik een huushouster krijl - as het
je lukt dan krij je vieftien gulden.
Nou, ik zal mien best doen, zei ik,
dat ik scharrel hier in 'e stad een
mokkeltsje op en breng dat naar die
boer. Hier is al een huushouster voor
je, zei ik. Mooi, zei die, nou krij je
eerst zeven en een halve gulden en
as ze bevalt, krij je de andere zeven
en een halve gulden de volgende
week. Ik er de volgende week dus
weer op af en deur 't raampke heen
zag ik dat mokkeltsje al lekker op 'e
skoot zitten bij die boer. Nou,
mooier kon het niet vanzelf, dat ik
zei goeiemorgen, ik kom-om mien
centen, hoe liekt dat? En wat zeit
toen die boer? An dat kien hew ik
niks, die kan nog gien gat in 'e
sokken stoppe, dus nim ze mar
gauw weer met. Ja, hè je het ooit
zo beleefd?"
EEN DOODGEWONE HOND
Een andere keer deed Visser beste
zaken bij een boer in z'n geboorte
dorp Rijperkerk. Er was daar een
schuur afgebroken en daar kwamen
nogal wat ijzeren platen uit. Toen
het moment van afrekenen kwam,
bleek de boer veel zin te hebben in
het hondje, dat Visser bij zich had -
een aanlopertje van een onbestemd
ras. Met nog een rijksdaalder toe
kreeg Visser de hele partij ijzer in
ruil voor dat beest.
Toen hij er een week later echter
weer op het erf kwam, stoof de
boer woedend op. Hij wilde potver-
drie wel eens weten, wat voor een
hond hij had gekocht, want dat dier
had alle kippen doodgebeten „en
nou leit er seis ek under de groun!"
Het was een doodgewone „hon",
antwoordde Visser, „mar je salie
'em wel loslaten hewwe en dat is jou
fout..."
Op de terugweg van de Wouden
naar Leeuwarden dook een andere
hond van Visser de sloot in en haal
de twee vette eenden op de wal.
Op het zelfde moment kwam er - in
het donker - een fietser aan en Vis
ser dacht niet anders, dan dat het
de politie was. „Binne die eenden
van jou?" vroeg die man. „Nee, zei
ik, „die binne niet van mij". „Nou",
zei die kerel, „dan nim ik ze mar
met!"
KOKOSNEUTEN
Ook in de stad zelf heeft Gerrit
Visser wel eens wat beleefd, waar
over hij nu z'n gedachten nog wel
laat gaan.
„Ik kwam eens in 't Droevendal bij
Speulstra, toen De Roos zei, dat ie
een mooi hanneltsje voor mie had:
honderd kokosneuten. Wat wuust
er voor geve, vroeg ie. Vijf gulden,
zei ik. Dan binne ze verkocht, zei hij.
Nou waren die dingen niks weedig,
want ze waren' overjarig, mar dat
kon je van 'e butenkant niet zien.
Ik koop er dus vijf goeie kokosneu
ten bij - tweeëntwintig centen in
koop - en leg die bij het handvat op
'e kar. Mooi, ik er met naar de Put
en daar begin ik te roepen: „Kokos
neuten een kwatsje - dikke kokos
neuten vijf en twintig cent!" Met
een komme alle joaden er anvliegen.
Een kwatsje? vreogen ze. Dat be
staat niet, dat kan jou voor een
kwatsje niet doen. Nou, zei ik, jim-
me zien het wel, wat ik voor een
kwatsje doen en mèt pak ik zo'n
goeie kokosneut van tweeëntwintig
centen en laat die achter mie stuk
valle op 'e straat. Nou man, die
joaden pakke die kokosneut, begin
ne er an te eten en in de tied van
een ogenblik beur ik daar vijfen
twintig gulden op 'e Put! Goed, ik
gauw fut naar huus en om twaalf
uur, ja hoor, daar had je al een van
'e Keuringsdienst. Wat hewwe jou
uuthaald op 'e Put, Visser? vroeg ie,
het leit daar bezaaid met kokos
neuten en der is niet een, die niet
bedurven is! Nou, da's mie oek wat
moois, zei ik, hoe mutte we nou? Tja,
zei die, ik zal 't deurgeve an 'e baas,
dat jou salie er wel meer van hore.
's Avons kwam die snuiter terug en
zei, dat de baas zeit had, da'k 't niet
weer doen moest. Mar - zei die er
bij - het was gesloten handel; dat ze
bedurven waren konnen jou oek
niet zien! Mar intussen was er oek
een boodskapke kommen, da'k om
zes uur even bij Wiener in 'e Sacre-
mentstraat komme moest. Nou, ik
er heen. Wiener staat in 'e deur en
daar komt het van boem-boem-boem
bij de trap neer - allemaal kokosneu
ten man! O, zei ik, was dat de
boodschap. Ja, zei hij, jou vekope
hier nooit weer voor een cent, je
hoeve hier niet weer te kommen.
Mar een paar dagen later kwam ik
er weer met mooie appels en toen
kochten ze alweer, ja, ja!"
BEKENDE FIGUUR
Intussen was Gerrit Visser ook op
de vrijdagmarkt al een bekende
figuur geworden - niet met appels en
peren en al of niet bedorven kokos
neuten, maar met potten en pulle
tjes, flesjes, ketels en kannetjes,
kortom, met al het kleingoed van
een rommelmarkt.
De volgende week staat hij er dus
zestig jaar - de laatste tijd vaak
geflankeerd door twee heren, die
we onlangs ook al eens in 't Kleine
Krantsje hebben gehad, Ynse en
Kees, twee wat jongere krachten,
die nu veel voor en met de oude
Gerrit Visser zaken doen.
Een paar jaar geleden is de jubilaris
even knap ziek geweest en toen
leek het er veel op, dat we hem
nooit meer op het marktplein zou
den zien, maar hij is weer helemaal
bij de wal opgeklommen en ondanks
het onontkoombare feit, dat hij nu
al aardig naar de negentig loopt,
peinst hij er niet over er mee op te
houden - als het aan hem ligt zal
hij daar nog jaren staan.
Want zoals eens de handel in appels
en peren heel z'n hart had, zo is
Gerrit Visser ook vergroeid met de
handel in het kleine spul, waarvan
hij soms slechts node afscheid neemt.
„Want man, wat hou ik er seis van,
al die pultsjes, het is prachtig spul!"
Jubilaris Gerrit Visser met z'n tromfre comparant Ynse Dorenbos.