MERKWAARDIG VERHAAL OVER BOUWGESCHIEDENIS OLDEHOVE 5 'f x/ eine Z^Crantöje leeót iedereen kelijk, om vier in alle opzichten rechtvaardige mannen te vinden! Dat eiste heel wat tijd; niet wat de eerste drie betrof; over hun recht schapenheid was men het roerend eens, doch het was een heel ding, om nu nog een vierde te ontdekken. Tenslotte ging men over tot het houden van een volksstemming: Koopman Sybert zou de vierde steen moeten leggen! Nu was ten minste alles in orde en kon men weer voortgaan met bouwen. In 't huis van Japikbaas ging het echter niet meer zo Opgewekt toe als vroeger; Yfke miste haar oude vrolijkheid en haar gedruktheid sloeg natuurüjk op haar vader terug. Wat was er gebeurd? Op de dag, dat men de hoekstenen plaatste, had koopman Sybert de lieftallige Yfke ontmoet; gedurig hadden zijn ogen het mooie meisje gevolgd. Zij was hem ontvlucht, na hem afgewezen te hebben. Daarom waagde zij zich zelden meer zonder gezelschap buitenshuis, waarom haar vader haar wel eens uitlachte. Op zekere dag drong hij haar huisje binnen, waar hij haar alleen wist; door de grote schrik kon het meisje geen geluid uit haar keel krijgen, maar toch kon ze hem enige vuist slagen in zijn gezicht geven, toen hij haar stijf tegen zich aan wilde drukken. KIKDOOD In zijn razernij trok hij een dolk, om haar die in de borst te stoten, doch juist kwam Japikbaas thuis om te eten. In een oogwenk had deze een moker van de muur gegrepen en de aanrander een slag op het hoofd gegeven, zodat Sybert zonder een kik dood op de grond stortte, nog voor hij toe had kunnen steken. Nu kwamen er voor Yfke en haar vader droeve tijden; Japikbaas was zonder veel omhaal van woorden in de boeien gesloten. Hij had im mers een achtenswaardig man uit de hoogste kringen der stad gedood. Wegens verzachtende omstandighe den zou hij niet worden geradbraakt of gevierendeeld. De scherprechter zou hem „slechts verwurgen mitten coorde", terwijl „gecondempneert" werd, dat zijn lijk aan de galg zou blijven hangen, totdat „hetzelve van de lucht geconsumeert zoude zijn". Verschrikkelijk om aan te zien was de droefheid van het meisje, dat haar vader zou moeten verliezen, omdat hij haar gered had. De nacht vóór de terechtstelling was het alsof alle elementen boven de stad werden losgelaten; gedurende een ontzet tend noodweer begon de nog slechts 10 meter hoge Oldehove scheef te zakken: de hoeksteendoor koop man Sybert gelegd was in de aarde weggezonken! Dit was het duide lijkste bewijs, dat die Sybert niet zo'n rechtschapen man was geweest, als men gedacht had. Alles pleitte voor de onschuld van Japikbaas, die dan ook al spoedig uit zijn kerker werd ontslagen. Als een gebroken man kwam hij er uit en hij stierf nog hetzelfde jaar. NIET VOLTOOID Na deze gebeurtenissen wilde de onderbaas het werk niet meer af maken; hij huwde Yfke en trok de stad uit. Een andere bouwmeester zette Japiks arbeid voort, maar voltooide de Oldehove evenmin; vermoedelijk uit angst, dat de over hellende toren om zou vallen, gaf men hem geen sierlijke spits, zoals het plan was. En zoals men hem in het jaar 1533 in de steek liet, vier kant van bouw en robust van uiter lijk, zo staat nu nog de oude Olde hove te dromen over de goede stad Leeuwarden. Ieder, die voor korte of lange tijd Frieslands hoofdstad Leeuwarden bezocht heeft, zal zich ongetwijfeld de Oldehove herinneren. Hetzij men deze vierkante reus van verre boven het omringende geboomte uit zag steken, hetzij men, aan zijn voet staand, alle details van zijn laat- Gothischen bouwstijl bestudeerde, niet licht zal in de indruk, die de oude toren maakte, vervagen. Vaak hoort de Oldehove zich door zijn bezoekers in één adem genoemd met zijn beroemde broer te Pisa, die bij de meesten slechts bekend is door zijn scheefheid. En inderdaad, ook onze Friese toren lijdt aan dit euvel, hetwelk reeds tijdens het bouwen ontstond, door het verzak ken van een van de hoekstenen. Aan de bouw en de oorzaak van dit verzakken is de volgende merkwaar dige geschiedenis verbonden. VREEMDE GESCHIEDENIS Vele eeuwen geleden was Leeuwar den een havenstadje; haar Westelijke wallen werden toen bespoeld door de golven van de oude Middelzee, die diep het Friese land binnendrong. Door het sterke dichtslibben was deze binnenzee tot ondergang ge doemd. Toen Sneek en Ylst in 't begin der 14e eeuw al geruime tijd geen „zeesteden" meer waren, was de visserij voor Leeuwarden nog een bron van inkomsten. Behalve een behoorlijke haven, bezat de stad dan ook voor de vissers een lichtbaak of vuurtoren, waarvoor men de toren van de St. Vitus-kerk gebruikte. Deze lag in Oldehove, 't oudste gedeelte van Leeuwarden, waaraan hij zijn naam te danken heeft. Zowel kerk als toren verkeer den in een zeer vervallen toestand, ja, eigenlijk was het er zo slecht mee gesteld, dat er van reparatie geen sprake meer kon zijn. Voor dezelfde kosten zou men beter een nieuwe kerk kunnen laten bouwen. Burgemeester en Schepenen der stad zagen de noodzakelijkheid hiervan in en begonnen geld voor de bouw af te zonderen. Door allerhande kleine en grote giften toonde de stadsbevolking, dat zij zeer met het besluit van de Overheid ingenomen was. Ieder deed er het zijne toe, en zelfs werd door de geestelijke, zo wel als door de wereldse rechter het instituut der z.g. steenboeten inge voerd. Vele zondaars, die anders neus of oren hadden moeten missen, konden zich nu aan deze behande ling onttrekken, door een bepaald aantal stenen voor de kerkbouw te leveren. Vooral enkele testamentaire bepalingen hadden tot gevolg, dat het bouwfonds boven verwachting snel aangroeide. HET BOUWEN BEGINT Het gevolg van een en ander was, dat in het jaar 1529 met de bouw een aanvang kon worden gemaakt. Met grote meerderheid van stem men droeg de Leeuwarder Raad het bouwen van een nieuwe Oldehove op aan de bekende bouwmeester Jacob van Aaken. Zo werd hij ech ter door geen mens genoemd; ieder sprak hem kortweg aan met „Japik baas". op enkele geschenken kon rekenen. Onze twintigste eeuwse omstandig heden zijn er de schuld van, dat we niet allen direct het „royale" van dit architecten-honorarium zullen erkennen. Een beter inzicht in de waarde, die het geld toen bezat, krijgt men, als men hoort, dat het gemiddelde dagloon' van Japiks werküeden 1 braspenning bedroeg, zijnde ongeveer 6 cent. En hiermee voelden deze heren zich werkelijk behoorlijk betaald; dit blijkt ten overvloede uit het, in Friesland zo welbekende familiedrama, waarin een der metselaars de hoofdrol ver vulde. Hierin kwam n.l. de metselaar op een kwade dag van zijn werk thuis ;n kreeg op zijn vraag, wat er van daag te bikken zou zijn, te horen, dat er grauwe erwten op het menu stonden. Dit was de kort aange bonden Pater Familias zo weinig naar de zin, dat hij de pot van het vuur nam en op de grond smeet, zodat de raasdondertjes naar alle begon hij. Onderwijl was zijn doch ter Yfke druk bezig het nieuwe huisje, dat zij met haar vader zou bewonen, zo prettig mogelijk in te richten. Dit slanke, achttienjarige meisje was de trots van haar vader; aan haar, reeds vroegtijdig door haar moeders dood verkregen vrouwe lijke deugden paarden zich een zacht karakter en een meisjesachti ge vroüjkheid, hetgeen haar bij ie dereen bemind maakte. De groei van de Oldehove had na tuurlijk Yfkes grote, hoewel niet onverdeelde, belangstelling. Er was nog iets anders, dat haar zo dikwijls naar het bouwwerk voerde, en dat „iets" was Japik's onderbaas. Deze had het wonder der liefde in haar hart gebracht, en sinds hij haar gevraagd had zijn vrouw te willen worden, kon Yfke in haar zaligheid toch niet anders doen, dan hem af en toe eens opzoeken. Japik was zijn jonge onderbaas zeer genegen; de verbintenis der jonge lieden had hij dan ook van harte zijn plaats leggen, toen een snelle bood schapper van het stadhuis aan kwam rennen, reeds uit de verte om Japik baas roepend. Hij bracht bevel van de Raad, dat het bouwen onmiddel lijk gestaakt moest worden! Een oude waarzegster had op de markt iedereen toegekrijst, dat men geen geluk zou hebben met de Oldehove indien de hoekstenen niet geplaatst werden met behulp van de vier eerlijkste mannen der stad, die zich nog nimmer aan een onrechtvaar dige daad bezondigd hadden. De woorden van deze kromme to verkol hadden niet nagelaten een diepe indruk op de bewoners te maken en de Overheid begon zich ook enigszins „huiverig" te voelen. Men dorst het niet recht aan, de raad van de heks in de wind te slaan, uit angst voor mogelijke on heilen. MOEILIJKE ZAAK Het was echter nog niet zo gemak kanten weghuppelden. Boos schreeuwde hij zijn betere helft in de oren: „Is dat nou eten voor iemand, die elke dag een bras penning verdient? Zet 't een koei en-jongen voor, maar mij niet!" JAPIK, DE ONDERBAAS Onze Japikbaas het geen tijd ver loren gaan; zo spoedig mogelijk vaderlijke zegen gegeven. Het werk vorderde flink; de zware fundamen ten waren in betrekkelijk korte tijd gelegd. Nu moesten de reusachtige hoekstenen nog op hun plaats ge bracht worden, waarna het bouwen „in de hoogte" zou kunnen begin nen. Juist zouden de werküeden met behulp van grote hefbomen de vier zware stenen een voor een op hun In een exemplaar uit 1928 van het in vroeger jaren zo popu laire weekblad De Prins von den we een hoogstmerkwaar- dig verhaal over de bouwge schiedenis van de Oldehove. Graag willen wij dit, indertijd door „Pier Steenstra" geschre ven artikel, voor de lezers van 't Kleine Krantsje overnemen. Onze Japikbaas was bijzonder in zijn schik met de opdracht, en geen wonder! Hoe lang had hij nu al niet met het grootse plan rond gelopen een kerk te bouwen, die door haar schoonheid haar weerga in 't ganse land niet zou vinden. Bovendien was zijn salaris zeer roy aal: 64 duiten, dat is ongeveer 40 cent per dag, een vrije woning en de toezegging, dat hij jaarüjks nog

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1971 | | pagina 5