MISDADIGERS WERDEN VROEGER
ZWAAR GESTRAFT
UKKéi
Voor de rechter
IN GROTE KETEL GEKOOKT
JPW^
- M, aMfe -
t Z^Crantsje leest iedereen
LUISTEREN NAAR DE RADIO, KIJKEN NAAR DE T.V., GENIETEN VAN ONTSPANNINGS
AVONDEN, INSPRAAK IN HET BELEID VAN DE GEVANGENISDIRECTIE - HET IS ER ALLE
MAAL BIJ TEGENWOORDIG OM HET LEVEN VAN DE ONTSPOORDEN VAN DEZE MAAT
SCHAPPIJ ACHTER DE MUREN VAN DE GEVANGENIS ZO PLEZIERIG MOGELIJK TE MA
KEN. HET HUMANISEREN VAN DE STRAFTOEPASSING ZAL DOOR VELEN VAN HARTE
WORDEN TOEGEJUICHT, HET ZAL STELLIG OOK DOOR VELEN WORDEN BETREURD.
ALS ONZE VOOROUDERS ZICH IN HET VERRE VERLEDEN VAN EEN ZAAK GEEN PRO
BLEMEN HEBBEN GEMAAKT, DAN WAS HET ZEKER VAN DEZE; ZELFS VOOR LIEDEN,
DIE NOG NIET EENS VEROORDEELD WAREN, MAAR SLECHTS VAN MISDRIJVEN WAREN
VERDACHT, WERD DE GRUWELIJKSTE BEHANDELING ALS DE GEWOONSTE ZAAK VAN
DE WERELD BESCHOUWD. VOORAL WAT DIT LAATSTE BETREFT MOGEN WE ER VAN
OVERTUIGD ZIJN, DAT HET NIET MOET, ZOALS HET EEUWEN IS GEWEEST IN WAT WE
TRADITIEGETROUW MAAR ZULLEN NOEMEN „DE GOEIE OUWE TIJD".
In een wereld, die geen weet had
van radio en t.v., maar ook niet van
zoiets als psychiatrie, gold voor
alles het oog om oog, tand om tand:
wie iemand verwondde moest ver
wond worden, wie iemand doodde,
moest ook zelf worden gedood.
Maar ook de verdenking alleen was
al voldoende voor een gewelddadige
behandeling en wee degene, die niet
onmiddellijk toegaf, dat hij inder
daad schuldig was: hij werd of op
de pijnbank gebracht en tot bloe
dens en soms tot stervens toe afge
ranseld of „tussen hemel en aarde"
aan een van de armen opgehangen
aan een koord, terwijl z'n lichaam
met gewichten was verzwaard.
VERBANNING OF DOOD
Volgde tenslotte de bekentenis van
soms schuldige, maar vaak ook vol
komen onschuldige slachtoffers, dan
eindigde de marteling dikwijls met
verbanning of met de dood.
Laten we de tortuur tijdens Franse
en Duitse bezettingen buiten be
schouwing, dan moeten we toch
zeggen, dat het nog geen tweehon
derd jaar geleden is, dat in Neder
land voor de laatste maal het ge
bruik van de pijnbank werd toege
staan: in 1796 werd de Amsterdam
mer Leendert van Willigen „ten
bancke" gebracht omdat hij Zeeuw
se rijksdaalders zou hebben vervalst.
Ook hij zal, schuldig of onschuldig,
hebben bekend - in ieder geval
eindigde hij z'n leven aan de galg.
Trouwens, met name valse munters
werden door alle tijden met harde
Wie niet wilde bekennen werd - met
een zwaar ijzeren blok aan de voe
ten - aan een of beide armen opge
hangen aan het plafond.
hand aangepakt. Bij de Romeinen
werden ze levend verbrand, in de
Middeleeuwen werden ze in Duits
land en in Frankrijk, maar ook in
ons land veroordeeld tot de straf
van de ketel, wat eenvoudig wil
zeggen, dat ze weiden gekookt.
In Deventer was tot voor kort een
grote koperen ketel te zien, waarin
men (in 1434) een zekere munt
meester Batenburg „gesoden" heeft.
In de stadsrekening van dat jaar is
het drama in enkele koele zinnen
voor altijd vastgelegd: „Van Johan
Peterssoen enen ketel gecoft, dair
die muntemeister in gesoden wart".
Na dit koken „in siedende olie en
water" werd het lijk soms in een
ton gestopt en begraven, zoals het
ook met de heer Batenburg is ge
beurd, soms echter werd het aan
een galg gehangen om daar te ver
gaan en dit laatste dan duidelijk als
afschrikwekkend voorbeeld voor
anderen.
Beter dan Van Willigen en Van
Batenburg verging het de valse
munter, die in 1838 veroordeeld
werd voor „het allegeren of ver
minken en uiterlyk schenden van
zilveren nationale gangbare munt
speciën en het in omloop brengen
of doen brengen van dezelve".
Hij werd niet gekookt, maar kreeg
„slechts" twintig jaar „confinement"
in een rasp- of tuchthuis na een
zware geseling en van een brand
merk te zijn voorzien.
EEN KOOPJE
Wie zich nu als valse munter aan
eenzelfde misdrijf zou bezondigen,
kwam er, vergeleken met zo'n straf,
met een koopje af. De maximum
straf voor het vervalsen van munten
en munt- of bankbiljetten is acht
jaar, maar een nu uitgesproken
vonnis blijft zeker ver onder dit
maximum.
Een vaste gewoonte van de oude
tijd was het voltrekken van dood
vonnissen in het openbaar om moge
lijke navolgers van het kwaad af te
schrikken, maar ook omdat iedere
burger er recht op had te zien, dat
Dit is de koperen ketel, waarin de muntmeester van Batenburg is gekookt
de misdaad gewroken werd. Ook
het toebrengen van lijfstraffen ge
schiedde daarom publiekelijk en
wel daar, „alwaar men gewoon was
executie van Criminele Justitie" te
doen.
In Leeuwarden zijn veel misdadigers
opgehangen op de pas weer vrijge
komen plaats, waar later het Stads
ziekenhuis werd gebouwd en de
laatste, wegens moord ter dood ver
oordeelde in Friesland, de Harlinger
Ype Baukes de Graaf, liet z'n leven
op een schavot, dat op 23 maart
1860 op het Wilhelminaplein tegen
over het Paleis van Justitie stond
opgesteld. Honderden stadgenoten
van toen zijn van deze laatste te
rechtstelling in het openbaar getuige
geweest.
OOK SMADELIJK
Ook smadelijk, maar toch te pre
fereren boven een laatste gang naar
het schavot, was het aan de kaak
stellen van iemand, die de wet had
overtreden. Vastgebonden aan de
schandpaal, de kaak, werd het slacht
offer prijs gegeven aan de verachting
van iedereen. In onze stad heeft de
kaak lang op de Brol gestaan; een
volgende maal iets over de tonelen,
die zich in good old days rond zo'n
schandpaal hebben afgespeeld.
Kwaadspreeksters waren er altijd en zullen er altijd zijn. Zo werden ze vroeger gestraft: op de stoel en dan maar duiken...
AAN RIEMEN SNIJDEN
Op 10 Juli was T.G.J. Peters als
kellner in het café Sonnega te Leeu
warden. 's Middags bevond zich
onder de bezoekers ook W. v.d. M„
24 jaar, koopman te Leeuwarden.
Hij had, aldus getuige Peters, een
glas bier te veel op en hinderde de
bezoekers. Peters wist hem met een
zoet lijntje de deur uit te krijgen,
doch 's avonds kwam W. terug.
Toen Peters hem niet in het café
wilde toelaten trok W. het mes en
dreigde Peters in riemen te zullen
snijden.
Thans staat v.d. M. terecht wegens
poging tot doodslag. De getuigen
zijn wat aarzelend in hun verklarin
gen, zoodat het wettig bewijs niet
geleverd kan worden en de subs.-
officier vrijspraak vraagt.
Vonnis dienovereenkomstig.
(1931)