DE FAMILIE „KOBI" VELLEMAN
5
De gouden
eeuw
Toen
of nu
HE JOU DIE HOG KANNEN
ie ^.rantóje leeet iedereen
DE HIERBIJ AFGEDRUKTE FOTO VAN EEN VREDIG FAMILIETAFREELTJE ROEPT DROEVE HERINNERINGEN OP AAN
DE OORLOGSTIJD: WAT WE HIER ZIEN IS HET JONGE GEZIN VAN JACOBUS, ALIAS „KOBI" VELLEMAN, DAT IN W.O. II,
ZOALS ZO VELE JOODSE GEZINNEN, DOOR DE DUITSERS GEHEEL WERD UITGEMOORD, DE VELLEMANNEN ZIJN
BEKENDE FIGUREN IN LEEUWARDEN GEWEEST EN ZEKER VEEL LEZERS ZULLEN ONZE TRADITIONELE VRAAG
„HE JOU DIE NOG KANNEN" BEVESTIGEND BEANTWOORDEN. DE HEER VELLEMAN IS RIJWIELHANDELAAR GEWEEST,
HIJ HAD ZIJN GROSSIERDERIJ AAN DE VOORSTREEK IN HET GROTE PAND TEGENOVER DE NIEUWEBUREN EN HIJ
HEEFT IN DE STEYNSTRAAT GEWOOND.
In de Vaderlandse Geschiedenis
wordt een heel hoofdstuk gewijd
aan de Gouden Eeuw. Dit moet een
tijdperk geweest zijn van welvaart
en rijkdom. De Hollandse koop
vaardijvloot voer uit naar verre
Oostelijke landen en haalde van
daar - betaald of geroofd? - de schat
ten die hier in het Westen van de
wereld werden verhandeld. Ook de
slavenhandel uit Afrika naar de
Zuidelijke Staten van Noord-Ameri
ka vierde hoogtij. In die jaren wap
perde, fier en trots, de Hollandse
vlag over de wereldzeeën!
Amsterdam, in 't bijzonder, kwam
tot grote bloei. Rijk geworden koop
lui, die vooral handel dreven met
ons voormalig Indië lieten daar
prachtige huizen bouwen, aan de
veel bezongen grachten, die nu nog
sieraden van onze hoofdstad zijn.
Kortom, deze eeuw moet een tijd
geweest zijn van rijkdom en weelde.
Mensen die, in deze tijd van voor
spoed, geleefd hebben, rusten al
enige eeuwen onder de groene zoden
en kunnen ons dus niet vertellen,
hoe de eenvoudige burger er toen
voorstond en of ook hij in die
welvaart deelde.
VEEL VERANDERD
De tijden zijn wel veranderd. Dweep
ten waarschijnlijk de „Gouden
Eeuwers" met hun Piet Hein, Johan
de Witt en De Ruyter, de mensen
van nu voelen meer voor: Albert
Hein, Simon de Wit en De Gruyter!
Veel is er sinds onze jeugd ver
beterd. Door sociale voorzieningen
is werkelijke armoede verdwenen,
de achturige wérkdag is ingevoerd,
de vrije zaterdag, vacantieregelingen,
winkelsluiting om zes uur, ouder
domspensioen, ziekenfondsregeling,
betere bewoning en nog wel meer.
Maar ondanks al deze verbeteringen
komt het mij voor, dat de eenvou
dige man zich vroeger meer tevreden
en gelukkiger voelde dan nu. De
tijd was rustiger, het leven kalmer,
er werd meer gelachen en gezongen,
's Avonds, wanneer de winkels tot
tien uur of nog langer open waren,
kon het hoogst gezellig zijn in de
stad. Dan zag je de dienstmeid met,
aan haar ene arm, de slütkorf en
aan de andere haar vrijer. Men ging
dan rustig winkelen.
Wat kruidenierswinkels, in het cen
trum van de stad betreft, herinner
ik mijDieters achter op de Nieuwe-
stad, Brünger er schuin tegenover,
Tulp op de Wirdumerdijk, Kater
en Van Rijn op de Kelders en
Simon de Wit in 't Naauw. Kater en
Van Rijn bracht voor het eerst in
Leeuwarden bananen op de markt,
die toen nog pisangs heetten. Eerst
niet in trek, later echter vanwege
de voedingswaarde meer gegeten.
Simon de Wit in 't Naauw was hier
het eerste groot-winkel bedrijf.
De foto moet in 1919 door de
bekende Leeuwarder fotograaf Jo
seph Dwinger zijn gemaakt, toen de
heer Velleman negen en twintig en
zijn vrouw, Saartje Velleman-Driels-
ma, acht en twintig was. Het doch
tertje, Marghareta, was toen drie
jaar en de baby, Jacob, net een paar
maanden oud. Later werd het gezin
nog eens met een jongen en een
meisje verrijkt, het jongetje, Willem,
werd geboren in 1924, het meisje,
Rachel Henriette, in 1929.
ZONDER ZORGEN
Deze beide kinderen staan dus niet
op de foto, waarop we de joodse
verpleegster, zuster Callas, naast
mevrouw Velleman op de bank zien
zitten, terwijl de hulp in de huis
houding, Johanna Kooiman, nu me
vrouw Van der Meer-Kooiman (die
zo welwillend was ons deze foto toe
te sturen) klaar staat met de thee.
Tot het uitbreken van de oorlog in
1939, zal het leven van dit keurige
gezin zonder zorgen zijn geweest,
daarna kwam het grote verdriet.
Op 14 april van dit eerste oorlogs
jaar vertrok de toen twee en twin
tigjarige oudste dochter Marghareta
naar Amsterdam, waar ze als ver
pleegster ging werken in het Centraal
Israëlisch Ziekenhuis. Daar moet ze,
met het noodlottigste gevolg, ook in
handen van de Duitsers gevallen
zijn.
Drie jaar later viel het gezin verder
uiteen. Er gaat een verhaal, dat een
van de jongens tijdens een (verbo
den) bezoek aan het Hotel Oostergoo
in Grouw door de bezetters ontdekt
en gegrepen werd. De heer B.H.
Braam, de vroegere waard van dit
bedrijf, kon zich desgevraagd dit
incident niet herinneren. Toch kan
de oudste zoon Jacob een dergelijk
lot overkomen zijn - hij kwam
immers in het uitermate beruchte
strafkamp Mauthausen terecht,
waar hij op 17 juli 1942, drie en
twintig jaar oud, overleed.
De heer en mevrouw Velleman en
Willy en Rachel zijn in februari
1943 met een transport uit Wester-
bork naar Auschwitz gesleept. De
overlijdensdata wijzen erop, dat de
ouders en het dertienjarige meisje
na de selectie direct de gaskamer
zijn ingejaagd: zij werden allen op
de twaalfde februari vermoord, te
gelijk met de Leeuwarder joden
Aron Dwinger (63 jaar) en zijn
vrouw Ester Grünberg (64), met
Abraham Kuyt (52), diens vrouw
Estella Spangenthal (46) en de kin
deren Sophie (18) en Willy (14),
met Ida Frank (39), met Maria
Sara van Leer-Elzas (39), met Hen
riette van Leer (23) en Jacob van
Leer (21) en Nathan van Leer (8).
Daarna, in deze zelfde februari-
maand van '43, zouden nog eens
acht en twintig Leeuwarder joden
in de gaskamers van Auschwitz het
leven laten.
Willy Velleman, de jongste zoon van
negentien, is zeer waarschijnlijk na
aankomst van het transport in Ausch
witz, door de selectie goed genoeg
bevonden om te werken, wat in de
letterlijke zin van het woord slechts
uitstel van executie betekende: voor
hem staat als overlijdensdatum de
30e april van ditzelfde jaar 1943
genoteerd.
ONBEKEND LOT
Over het lot van de oudste dochter,
Marghareta, die vlak voor de oorlog
in de verpleging was gegaan, is ons
niets met zekerheid bekend, maar
we moeten wel aannemen, dat ook
zij deze verschrikkingen van de
Duitsers niet heeft overleefd.
En tenslotte, wat de man betreft,
die deze bijzondere, tot lang na
denken stemmende foto heeft ge
maakt - hij, Joseph Dwinger, was
al enkele maanden voor de dood
van de familie Velleman, op 26
oktober 1942, samen met zijn
vrouw Kaatje Cohen in dezelfde
gaskamers van Auschwitz vermoord.
SLUTKORF
Toen nog geen zelfbediening maar,
zo het heette, goedkoop. De prijzen
van de levensmiddelen toen, met die
van nu verschilden nog al wat. Toen
betaalde men voor een pond suiker
22 cent, één pond zout 4 cent,
soda 2 cent, koffie, gemalen per ons
10 cent, thee van R.H. Dijkstra -
door ons kwajongens „Roodharige
Diekstra" genoemd -16 cent per ons,
stroop - strooppot meenemen - 12
cent, zeep - zeepkop meenemen - 8
cent, azijn 12 cent per fles, rijst 8
of 10 cent per pond, bruine bonen
14 cent per kop en ga zo maar door!
Voor slechts één gulden had „Moeke
de Huisvrouw" een „slütkorf" vol
etenswaar. Kom nu maar eens!
Wat spiritualiën betreft waren de
prijzen jenever en ook brandewijn
60 cent per fles, 80 cent per liter.
Beste tabak van Bouwe of Hendrik
Taconis 4 of 5 cent per half „van
del" - 1/8 pond.
EEN SLUKJE
Van een „slukje" hielden vele ouwe
Luwadders nog al. Het trekpunt was
vooral de Peperstraat. Daar sloeg
menigeen bij „Ome Dries" een taaie
achter de kies! Maar ook toen gold
de lijfspreuk: „De drank in de man,
de wijsheid in de kan!" Daarom
kwam er nogal eens een opstootje
voor. Was dit het geval en moest er
door de politie worden opgetreden,
dan zorgden de politiedienaren
„Koopal en Trossèl" dat ze niet iA
de buurt waren. Werd aan iemand,
wegens dronkenschap, vrij logies
verstrekt in het Politiebureau op
het Hofplein, dan wij jongens er
achteraan luid zingende: „hij het de
bok an 't touw, hij het biet, hij het
gien centen meer, hij is failliet".
Ouder geworden vonden vele Leeu
warder jongens, na afloop van studie
of werkzaamheden hun heil in 't
caféleven. Dan kon het in de bier
kroegjes gezellig zijn. De Kuil, het
Oranje Bierhuis, bij het Stadhuis,
baas van 't spul Roukema, was voor
velen een gewild toevluchtsoord.
Hier had je de eerste en tweede
kamer. De eerste had vaste stam
gasten waar de sympathieke Eduard
Lampe, met zijn fantastisch „hoed-
sje" op de scepter zwaaide. De
tweede kamer was voor de gaande
en komende man. In De Kuil had
de voetbalclub Frisia een vaste bij
eenkomsttafel waarop haar vlag,
blauw-geel sierde. Waren enkele
heren wat boven hun theewater,
dan ging de vlag halfstok.
KNIJPJE...
Een ander aardig „knijpje" was dat
van Klaas Eygelaar, de Ossekop in
de Uniabuurt. Ook hier kon het
hoogst gezellig zijn. Soms klonk het
luidkeels door de gelagkamer:
„Klaas, ik ben een arme sodemieter,
maar geef me toch nog maar een
halve liter". Klonk de stem van
Klaas „twaalf uur heren", dan ging
men, de één wat steviger dan een
(vervolg op pagina 9)