FA. BEELING HANDELT IN ANTIEK MET EEN GROTE A 10 PUBLIEK DOOR HARRY DROST ^Cleine Z^rckntó]e leeM iedereen Naast de Tivoli-bioscoop op de Nieuwestad staat een deftig, stijlvol winkelpand. De etalages trekken slechts weinig bekijks en men ziet er eigenlijk nooit iemand in de winkel staan. Dit doet een enkeling zich dan ook wel eens afvragen: „Waar leven die mensen eigenlijk van?" Die mensen dat zijn de Beelings en zij leven (al een kleine eeuw lang van vader op zoon) van antiek, Dat wil zeggen van de handel erin. Een handel die zich alleen bepaalt tot wat men „eersterangs antiek" zou kunnen noemen. In dit verband wordt ook wel eens gesproken van „antiek met een grote A". Deze handel betreft uiteraard kostbare tot zeer kostbare stukken. Voor een koperen keteltje of een tegeltje bijvoorbeeld moet men niet bij de Fa. A.C. Beeling Zoon zijn. Het gaat hier om heel andere zaken en dat is de reden dat de deur van deze winkel zelfs meestal gesloten is, dat er geen toonbank in staat en dat er geen winkeljuffrouw is. De meeste klanten komen hier na afspraak en als ze er dan zijn kost dit de antiquair persoonlijk soms een hele dag. De winkel is eigenlijk alleen maar de „entree" van dit merkwaardige oude Leeuwarder bedrijf, dat ge vestigd is in een van de diepste panden aan de Nieuwestad. Het is hier net een museum, maar dan een museum zonder kijkers publiek. De prachtigste voorwerpen staan hier de bewondering af te dwingen, maar dit is alleen maar bedoeld voor eventuele kopers. De firma Beeling is tenslotte een com mercieel bedrijf. ZILVEREN BEGIN Het vroegste begin van dit bedrijf, dat een interessante geschiedenis heeft, ligt in 1846. In dat jaar werd Johannes Beeling „meester zilver smid". Zijn zaak bevond zich op de plaats waar tegenwoordig de Julianavleugel van het nieuw St. Anthonygasthuis, aan het Perks- waltje staat. Johannes Beeling had een bloeiend bedrijfje, waarin hij o.a. veel tafelzilver maakte. Het meesterteken was JB 180. Vanzelf sprekend verzamelen thans zijn na zaten alles wat dit meesterteken draagt. Johannes was een leerling van Petrus Cabboes en van deze kreeg hij bij zijn huwelijk vier ge kleurde Franse gravures (lente, zo mer, herfst en winter). Deze wor den, in mahoniehouten lijsten, door de achterkleinzoon A.C. Beeling, als familierelikwie nu nog trouw bewaard. Johannes Beeling is zilversmid ge weest tot 1888. Toen leverde hij zijn meesterteken in. Dit hield ver band met het feit dat twee jaren eerder de zoon uit het tweede huwelijk, Abraham Cornelis Beeling, in de winkel van zijn vader voor zich zelf begonnen was en het daar goed aan de gang kreeg. Niet als zilversmid echter, maar als klokken maker-antiquair. De zoon was nogal technisch aangelegd en had veel liefhebberij voor het oude. Hij had het klokkenmakersvak geleerd in een zaak op de Nieuwestad, waar nu de Fa. Ganzevoort gevestigd is. Daar kwam hij in aanraking met antieke klokken, die vaak wel wer den ingeruild door de klanten als aflossing van hun schuld. Het repa reren van de antieke staande klok ken vormde voor hem een mooie leerschool en hij bracht de door hem opgedane kennis op het gebied van moderne zowel als antieke klok ken in de zilverzaak van zijn vader ijverig in praktijk. Natuurlijk werd er ook zilverwerk van Johannes Beeling verkocht en voorts hield Abraham Cornelis zich graag bezig met de handel in ander antiek dan klokken. De jonge Beeling woonde voor het een zowel als het ander in de goede hoek van de stad, vlak bij de Nieuwe- buren, Bij de Put, de Monnikemuur- straat, enz. Hij zat midden in het toenmalige zakencentrum. Er woon den daar veel Joodse zakenlieden, waaronder ook een aantal reizende antiquairs. Abraham Cornelis, die al die mensen daar kende en er goede connecties mee had, zat er als christenjongen direct goed tus senin. Zijn vader hielp hem nog enige jaren in de zaak. Johannes Beeling, de meester zilversmid, is in 1891 overleden. In die tijd leverde A.C. Beeling de klanten iets dat toen modern was (tegenwoordig noemen ze het wel antiek) namelijk „Duitse regula teurs". Men kon ze kiezen met een paard of een koe als versiering erop. Beeling ruilde dan voor heel weinig de staart- of stoelklokken in. Deze werden in die jaren per wagonlading voor f 1.25 per stuk verkocht als schroot. Het ging om het lood en het koper. Het hout werd stukge slagen. Wat de toenmalige heer Beeüng niet kon weten, was het feit, dat die klokken thans wel een paarduizend gulden per stuk kosten. Tot voor de tweede wereldoorlog in 1939, waren er nog veel van. Ze brachten toen per honderd stuks nog zeshonderd gulden op. NAAR PIJLSTEEG Hoewel Abraham Cornelis Beeling hoofdzakelijk in antieke staande klokken, horlogerie enzovoorts han delde, kwam hij toch hoe langer hoe meer in de algemene antiek terecht. Er waren in Leeuwarden toen al verschillende grote antiquairs, maar Beeling kreeg echter een aantal „grote" klanten, hoofdzakelijk En gelse en Amerikaanse. De reizende antiquairs brachten hem de spullen van overal uit de provincie wel aan en de exporthandel ging zo bloeien dat het pand aan het Perkswaltje te klein werd. De zaak werd toen gevestigd in een voormalige bakkerij op de hoek Van de Pijlsteeg, dus dicht in de buurt. Dat gebeurde omstreeks 1890. Langzamerhand kocht de antiquair allerlei huisjes naast het pand (er was een hofje) en op het laatst behoorde zowat de hele straatwand bij de zaak. De Pijlsteeg was een goede straat. Er trokken veel mensen door, naar de concerten, vuurwerken e.d. in de Prinsentuin. In de Kerkstraat woonden vele gegoede burgers, die tot de klanten van de zo vlakbij gelegen zaak behoorden. Dezen kregen weer mensen van buiten de stad op bezoek en zo kreeg A.C. Beeling zelfs klandizie van ambas sades in Den Haag. een deftig, stijlvol winkelpand antiek met een grote A VERPLAATST Hoewel de antiquair in 1910 nog een nieuw hoekhuis in de Pijlsteeg liet bouwen, bleef de zaak hier toch niet veel jaren meer gevestigd. De Prinsentuin kwam bij het publiek minder in trek. De Pijlsteeg verloor zijn belangrijkheid en de heerBeeling begon sterk aan verplaatsing van het bedrijf te denken. Hij zag de Nieuwestad al maar in belangrijk heid toenemen. Het ene patriciërs huis na het andere werd daar tot winkel verbouwd en er kwamen aldus hoe langer hoe meer zaken. Op zekere dag kwam hij thuis en zei plotseling: „Wij gaan naar de Nieuwestad". Dat was begin 1915. Waar hij precies op de Nieuwestad kwam werd nog niet aan de grote klok gehangen. Hij had de bekende meubelzaak van de heer Plet ge kocht en deze had de diepste ge heimhouding bedongen omdat hij, vanwege de lopende orders, beducht was voor voortijdig vertrek van zijn personeel (35 meubelmakers). In mei 1916 was het eindelijk zover dat de heer Plet uit het pand was en Abraham Cornelis Beeling er zijn zaak in antiek kon openen. Het in 1945 gebouwde pand was een groot gebouw, waarin de heer Plet een bloeiende zaak had, van ouder op ouder overgegaan tot in het vierde geslacht. De eigenaar was nog betrekkelijk jong en nie mand verwachtte dat hij ermee zou ophouden. Maar hij was doof en gehoorapparaatjes waren er toen nog niet. Zijn kwaal was de reden dat hij het niet kon volhouden, waar nog bij kwam dat hij zijn bedrijf zou moeten gaan mechani seren om bij de tijd te blijven. Hij liet ook de kans schieten om het huidige Tivoli, toen pakhuis van de kachelsmid Van Duisen die er ook mee ophield, te kopen. Dit pakhuis werd toen de Friso- bioscoop. Plet heeft nog jarenlang gerentenierd. A.C. BEELING ZOON Toen zoon Jurjen Petrus in de zaak werd opgenomen kreeg deze de naam Firma A.C. Beeling Zoon. De firmanaam is in antiekkringen een landelijk begrip geworden. Vader en zoon legden zich ook veel toe op taxaties en boedelscheidin gen. Zij kregen in die tijd veel patricische inboedels aangeboden. De export naar Engeland en Ameri ka was echter na de eerste wereld oorlog praktisch verdwenen. De heer A.C. Beeling overleed in 1924 op 61-jarige leeftijd. Zijn zoon zette de zaak voort, en ook diens zoon werd er later (in 1946) in opgenomen, waarmee er weer een A.C. Beeling in de leiding zat. Deze studeerde daarnaast, uit lief hebberij, kunstgeschiedenis. De heer J.P. Beeling is drie jaar geleden overleden, zes en zeventig jaar oud. De nu 45-jarige heer A.C. Beeling heeft weer een kleine J.P. Beeling in zijn gezin. Een jongetje van acht jaar oud. Misschien de toekomstige zakenman in dit be drijf? De tijd zal het leren, zegt de heer A.C. Beeling, die in zijn bedrijf een zeer druk bezet leven heeft. De winkelbel mag zich dan stil houden, de telefoon gaat onop houdelijk (musea, verzamelaars, zakenrelaties en particulieren, overal vandaan). VAN EXPORT TOT IMPORT Er is een merkwaardig verschil met de werkzaamheden van grootvader A.C. Beeling zo rond de eeuwwisse ling. Deze „exporteerde" met veel zakelijk succes naar Engeland en Amerika. Thans „importeert" de firma echter, eveneens met succes, uit dezelfde landen. De oude export is sinds 1950 omgezet in een grote import. Dezelfde artikelen die des tijds naar het buitenland verkocht werden omdat hier onder de grote massa helemaal geen interesse voor antiek bestond, worden nu weer teruggekocht. Een van de oorzaken van de hier ontstane belangstelling is de toegenomen welvaart. De Ne derlandse markt (in antiek met een grote A) kon niet aan de vraag voldoen en zo is de import een belangrijk deel van het werk van de firma Beeling geworden. Ze heeft thans zelfs een kantoor in Londen en een agentschap in - New York. De heer A.C. Beeling wijst ons in zijn „museum" op een prachtig meubelstuk. Het is een zeer kost bare Hollandse kast uit 1640, die net verkocht is aan een Hollands museum. „We hebben die kast gekocht in Philadelphia" zegt de heer Beeling, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. En dat is het trouwens momenteel voor hem inderdaad ook wel.

Historisch Centrum Leeuwarden

’t Kleine Krantsje, 1964-1997 | 1972 | | pagina 10